In 2008 en 2009 zijn wetsvoorstellen gelanceerd die een verregaande herziening van de Successiewet 1956 inhielden. De wetsvoorstellen zijn eind 2009 door de Tweede en Eerste Kamer aangenomen. De wijzigingen zijn op 1 januari 2010 in werking getreden.
Bij brief aan de Tweede Kamer van 14 april 2008, nr. DB2008–00170U, V‑N 2008/21.24, heeft de Staatssecretaris van Financiën een wetsvoorstel voor een nieuwe wet Schenk- en erfbelasting 2010 aangekondigd ter vervanging van de Successiewet 1956. In de brief wordt een nota met concrete voorstellen in het vooruitzicht gesteld. De brief noemt als aandachtspunten alvast de defiscalisering van overbedelingsschulden, constructiebestrijding, de hoogte van de tarieven en vrijstellingen en de bedrijfsopvolging.
In het persbericht van 24 oktober 2008, V‑N 2008/54.27, stelt de Staatssecretaris onder meer de volgende maatregelen voor:
—
beperking van het aantal tariefgroepen tot twee: één voor partners en kinderen en één voor overige verkrijgers;
—
beperking van het aantal tariefschijven tot twee: één tot € 125 000 en één daarboven;
—
een minimumtarief van 10% en een maximumtarief van 40%;
—
beperking van het aantal successierechtvrijstellingen tot drie: één voor partners (€ 600 000), één voor kinderen (€ 19 000) en één voor overige verkrijgers (€ 2000);
—
beperking van het aantal schenkingsrechtvrijstellingen tot drie: twee voor kinderen (€ 5000 en een eenmalige vrijstelling van € 24000) en één voor overige verkrijgers (€ 2000);
—
vervanging van het systeem van conserverende aanslagen door een systeem waarin alleen aanslagen worden opgelegd voor de (uiteindelijk) daadwerkelijk verschuldigde belasting;
—
een rechtsvormneutraal ondernemingsbegrip in de bedrijfsopvolgingsfaciliteit;
—
één kwantitatieve eis voor het begrip 'mede beleid bepalen' in de bedrijfsopvolgingsfaciliteit;
—
het fiscaal negeren van de oprichting van trusts en andere doelvermogens;
—
bestrijding van constructies met levensverzekeringen waarbij de erflater als verzekeraar optreedt (HR 11 juli 2008, nrs. 43 257 en 43 258), met verkoop van vermogensbestanddelen met uitgestelde levering (HR 6 juni 2008, nr. 43 209) en met laagrentende of renteloze leningen en met herroepelijke schenkingen;
—
aanpassing van de tabellen en bepalingen voor de waardebepaling van periodieke uitkeringen en vruchtgebruiken aan gelijksoortige tabellen en bepalingen in de inkomstenbelasting;
—
heroverweging van het recht van overgang;
—
vereenvoudiging van de uitvoeringspraktijk overeenkomstig de lopende vereenvoudigingen in de inkomstenbelasting.
Het persbericht kondigt nader onderzoek aan naar de mogelijkheid om overbedelingsschulden te defiscaliseren.
In een tweetal themanummers van WFR (2008/6766) en WPNR (2008/6757) is door diverse auteurs ingegaan op het aangekondigde wetsvoorstel.
Een belangrijk deel van de voorstellen zijn ook daadwerkelijk ingevoerd met ingang van 1 januari 2010.
Literatuur
Literatuur
K.J.M. van Bommel en J.J. de Pagter, 'Verslag van het gastcollege van Staatssecretaris De Jager van 14 april 2008', WFR 2008/6763, p. 501, doen verslag van het gastcollege van de Staatssecretaris van Financiën, waarin hij ingaat op het door hem aangekondigde wetsvoorstel.
J.W. Zwemmer, 'De Successiewet op de schop', WPNR 2008/6757, bepleit een algehele partnervrijstelling voor het successierecht.
I.J.F.A. van Vijfeijken, 'Heffing van successierecht over onderbedelingsvorderingen: aanknopen bij de economische realiteit', WFR 2008/6757, p. 308, bepleit defiscalisering van onderbedelingsvorderingen.
B.M.E.M. Schols en F.W.J.M. Schols, 'Enige'civielrechtelijke dogmatiek misstaat in de schenk(ings)- en erfbelasting niet!', WPNR 2008/6757, p. 411. Auteurs gaan in op de grens tussen erfrechtelijke verkrijging en civiel recht. Vanuit dit vertrekpunt staan zij uitvoerig stil bij de positie van het quasi-legaat van art. 4:126 BW als civielrechtelijke anti-ontgaansbepaling. Zij bevelen aan voor de nieuwe wet te rade te gaan bij de civielrchtelijke dogmatiek, zoals art. 4:66 en 4:126 BW, waarmee fiscale discussies rond (bijvoorbeeld) levensverzekeringen en koop met uitgestelde levering kunnen worden ingekaderd.
I.JF.A. van Vijfeijken, 'De Wet schenk- en erfbelasting 2010', WPNR 2008/6757, p. 425. Schrijfster schetst de hoofdlijnen van de nieuwe wet, zoals die er in haar ogen uit zou moeten zien. Ze bepleit aanknoping bij de woonplaats van de verkrijger, eventuele incorporatie in de inkomstenbelasting door middel van een nieuwe box in de Wet IB 2001, niet meer dan twee tariefgroepen, waarvan één voor partner en kinderen en één voor overige verkrijgers. De invoering van één definitie van de ongehuwde partner, welke niet hoeft aan te sluiten bij de inkomstenbelasting, afschaffing van het partnerregime voor meerrelaties en van het recht van overgang, een nieuwe regeling voor samenloop met overdrachtsbelasting onder intrekking van de vrijstelling voor verkrijgingen krachtens erfrecht of schenking in de WBR, betere aansluiting bij het pay-as-you-go-principe, met name voor onderbedelingsvorderingen en versobering van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit.
F. Sonneveldt en M. de L. Monteiro, 'Internationale suggesties voor de nieuwe Wet schenk- en erfbelasting', WPNR 2008/6757, p. 430. In dit artikel wordt ingegaan op de heffingscriteria die volgens de schrijvers — met name van uit internationaal perspectief — ten grondslag zouden moeten liggen aan de nieuwe wet. Zij pleiten evenals Van Vijfeijken voor aanknoping bij de woonplaats van de verkrijger. Deze zou moeten worden aangevuld met een regeling die vergelijkbaar met het huidige art. 3, waarbij echter niet zou moeten aangesloten bij de nationaliteit maar bij de duur van het woonachtig zijn in Nederland. Tevens staan zij handhaving van het recht van overgang voor, dat zou moeten beperkt (in beginsel) tot in Nederland gelegen onroerende zaken.
A.P.M. van Rijn, 'Heffing over vermogensvermeerdering bij de verkrijger', WPNR 2008/6757, p. 435, gaat in op de keuze tussen een boedelbelasting en een verkrijgersbelasting, de uitgangspunten voor een verkrijgersbelasting, de problemen bij renteaangroei van tegenprestaties voor vermogensvermeerderingen en bij renteaangroei van vorderingen, en op uitgangspunten voor vrijstellingen en tarieven.
C.G. Dijkstra, 'Dubbele belasting door samenloop van inkomsten- en successiebelasting?', WPNR 2008/6757, p. 442. Hij stelt voor om alle verkregen vermogensbestanddelen waarop een inkomstenbelastingclaim rust, zoals pensioenrechten en ondernemingsvermogen voor zover dat de boekwaarde te boven gaat, vrij te stellen van erf- en schenkbelasting.
I.J.F.A. van Vijfeijken, 'De positie van de langstlevende in de Wet schenk- en erfbelasting', WFR 2008/6766, p. 571. Zij bespreekt de al dan niet wenselijkheid van een algehele partnervrijstelling, het partnerbegrip, voor- en nadelen van een vrijstelling voor de verkrijging van een hoofdverblijf en de imputatie voor verkregen nabestaandenvoorzieningen. Haar aanbevelingen luiden als volgt. Geen algehele partnervrijstellling, één partnerbegrip (afgezien van de echtgenoot), geen vrijstelling voor de verkrijging van een hoofdverblijf en afschaffing van de huidige imputatieregeling voor oudedagsvoorzieningen.
M.C.J. Oliemans en S.A. Stevens, 'Is de boedelheffing een goed alternatief voor de Successiewet?', WFR 2008/6766, p. 577. Zij bespreken de voor- en nadelen van een boedelheffing.
R.L.C.M. Janssen, 'De economische benadering van de nieuwe Wet Schenk- en erfbelasting', WFR 2008/6766, p. 587. Auteur houdt een pleidooi om de heffing van successie- en schenkingsbelasting niet te benaderen vanuit een civiel juridisch oogpunt, maar vanuit economisch oogpunt.
F. Sonneveldt en B.B.A. de Kroon, 'Internationale inspiratie voor een nieuwe Successiewet', WFR 2008/6766, p. 592. Auteurs komen op basis van de door hen beschreven internationale ontwikkelingen tot de volgende aanbevelingen: aansluiting bij de woonplaats van de verkrijger, handhaving van het recht van overgang met een beperking tot in Nederland gelegen onroerende zaken en daarmee gelijk te stellen situsgoederen, een 'volgsysteem' voor gevallen waarin de (aanstaande) verkrijger emigreert, een betere regeling voor gevallen van snel opeenvolgende overlijdens en een algehele echtgenoten- en partnervrijstelling.
J.D. Juch, 'Op weg naar een nieuwe Schenk- en erfbelasting', WFR 2008/6769, p. 655. Auteur gaat in op de rechtvaardigingsgronden, de tariefstructuur, de defiscalisering van rente en vorderingen, de vrijstelling voor de langstlevende, constructiebestrijding, internationale aspecten en het overgangsrecht.
X.G.R. Auerbach, 'Familievermogen en het recht van successie; over fundamenten en politieke verantwoording' WFR 2008/6782, p. 1078. Auteur schetst een economisch kader waarbinnen zijns inziens de politieke keuzes met betrekking tot de heffing van successierecht moeten worden gemaakt. In dat kader geeft hij tevens een overzicht van de relatie tussen erfrecht en successierecht in Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten.
S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst, 'Contouren nieuwe bedrijfsopvolgingsfaciliteit voor de nieuwe Wet schenk- en erfbelasting: geen afstel maar uitstel!', WFR 2008/6783, p. 1113. Auteur geeft aan de hand van voorbeelden een alternatief voor de huidige bedrijfsopvolgingsfaciliteit, waarbij het huidige (voorwaardelijke) afstel wordt vervangen door een uitstelregeling. De voorgestelde regeling ontvangt volgens autuereen aantal problemen van de bestaande bedrijfsopvolgingsfaciliteit.
R.M. Freudenthal, '(T)rust op het front?', WPNR 2008/6765 , p. 633. Auteur gaat in op de door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde veranderingen in het schenkingsrecht . Indien, zoals de staatssecretaris voor ogen heeft, het aangrijpingspunt voor de heffing bij de verkrijger komt te liggen, acht schrijver het niet ondenkbaar dat uitkeringen door een buitenlandse trust aan een binnenlandse verkrijger in de toekomst met schenkingsrecht zullen worden belast. Mogelijk ontstaat daarbij een samenloop met de heffing van inkomstenbelasting, in welk geval een wettelijke anti-samenloopregeling zou moeten worden ingevoerd.
I.J.F.A. van Vijfeijken, 'Heffing van successierecht over onderbedelingsvorderingen: reacties en de cijfers van het CBS', WFR 2008/6789, p. 1311, gaat in op reacties naar aanleiding van haar eerdere artikel in WFR 2008/6757, (hierboven opgenomen), waarin zij defiscalisering van onderbedelingsvorderingen bepleitte.
J.J. van Gilst, H. Nijboer en C.L.J. Caminada, 'De successiebelasting vanuit economisch perspectief', WFR 2008/6793, p. 1423. Auteurs gaan vanuit economisch perspectief in op de plannen voor herziening van de Successiewet 1956. Het artikel bevat economische argumenten en cijfermateriaal over de vermogensverdeling, over nalatenschappen en over de opbrengst en effectieve tarieven van de successiebelasting. Vervolgens wordt aan de hand van economische literatuur bezien wat de argumenten voor en tegen een (hogere) successiebelasting zijn.
X.G.R. Auerbach, 'Doelvermogens verdienen evenwichtige wetgeving', WFR 2009/6797, p. 122–130, gaat in op de door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde herziening van de Successiewet 1956 (brief van 24 oktober 2008, nr. DB2008/607U, V-N 2008/54.27) en zijn plan om in dat kader doelvermogens fiscaal transparant te maken. Auteur heeft hier grote methodologische bedenkingen bij en voorziet grote problemen bij de toerekening van doelvermogens aan (natuurlijke of rechts-)personen. Hij pleit ervoor om de doelvermogens zelf te belasten.
F. Sonneveldt, De Successiewet 1956 vóór en na 1 januari 2010, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009.
E. Nelissen & H. Bom, Memo Financiële planning, De Successiewet vanaf 2010, Deventer: Kluwer 2009.
E.P. Hageman, H. Lohuis & M.H.C. Ruijschop, De herziene Successiewet 1956, Deventer: Kluwer 2010.
J.M.C. van Beek, E.J.W. Heithuis e.a., Schenk- en erfbelasting 2010, Deventer: Kluwer 2010.
W. Burgerhart e.a, Tekst en toelichting, Modernisering van de Successiewet 1956, Den Haag: Sdu 2011 (tweede druk), p. 117-144.
S.J.C. Hemels, ‘ANBI anno 2010’, FBN 2010/68.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.10
Aant. 1.10 Herziening van de Successiewet 1956 in 2010
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123 en V-N 2024/47.60
01-08-1956 tot: -
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.10
Schenk- en erfbelasting / Algemeen
Successiewet 1956 aanhef regeling
Beschouwing
In 2008 en 2009 zijn wetsvoorstellen gelanceerd die een verregaande herziening van de Successiewet 1956 inhielden. De wetsvoorstellen zijn eind 2009 door de Tweede en Eerste Kamer aangenomen. De wijzigingen zijn op 1 januari 2010 in werking getreden.
Bij brief aan de Tweede Kamer van 14 april 2008, nr. DB2008–00170U, V‑N 2008/21.24, heeft de Staatssecretaris van Financiën een wetsvoorstel voor een nieuwe wet Schenk- en erfbelasting 2010 aangekondigd ter vervanging van de Successiewet 1956. In de brief wordt een nota met concrete voorstellen in het vooruitzicht gesteld. De brief noemt als aandachtspunten alvast de defiscalisering van overbedelingsschulden, constructiebestrijding, de hoogte van de tarieven en vrijstellingen en de bedrijfsopvolging.
In het persbericht van 24 oktober 2008, V‑N 2008/54.27, stelt de Staatssecretaris onder meer de volgende maatregelen voor:
beperking van het aantal tariefgroepen tot twee: één voor partners en kinderen en één voor overige verkrijgers;
beperking van het aantal tariefschijven tot twee: één tot € 125 000 en één daarboven;
een minimumtarief van 10% en een maximumtarief van 40%;
beperking van het aantal successierechtvrijstellingen tot drie: één voor partners (€ 600 000), één voor kinderen (€ 19 000) en één voor overige verkrijgers (€ 2000);
beperking van het aantal schenkingsrechtvrijstellingen tot drie: twee voor kinderen (€ 5000 en een eenmalige vrijstelling van € 24000) en één voor overige verkrijgers (€ 2000);
vervanging van het systeem van conserverende aanslagen door een systeem waarin alleen aanslagen worden opgelegd voor de (uiteindelijk) daadwerkelijk verschuldigde belasting;
een rechtsvormneutraal ondernemingsbegrip in de bedrijfsopvolgingsfaciliteit;
één kwantitatieve eis voor het begrip 'mede beleid bepalen' in de bedrijfsopvolgingsfaciliteit;
het fiscaal negeren van de oprichting van trusts en andere doelvermogens;
bestrijding van constructies met levensverzekeringen waarbij de erflater als verzekeraar optreedt (HR 11 juli 2008, nrs. 43 257 en 43 258), met verkoop van vermogensbestanddelen met uitgestelde levering (HR 6 juni 2008, nr. 43 209) en met laagrentende of renteloze leningen en met herroepelijke schenkingen;
aanpassing van de tabellen en bepalingen voor de waardebepaling van periodieke uitkeringen en vruchtgebruiken aan gelijksoortige tabellen en bepalingen in de inkomstenbelasting;
heroverweging van het recht van overgang;
vereenvoudiging van de uitvoeringspraktijk overeenkomstig de lopende vereenvoudigingen in de inkomstenbelasting.
Het persbericht kondigt nader onderzoek aan naar de mogelijkheid om overbedelingsschulden te defiscaliseren.
In een tweetal themanummers van WFR (2008/6766) en WPNR (2008/6757) is door diverse auteurs ingegaan op het aangekondigde wetsvoorstel.
Een belangrijk deel van de voorstellen zijn ook daadwerkelijk ingevoerd met ingang van 1 januari 2010.
Literatuur
K.J.M. van Bommel en J.J. de Pagter, 'Verslag van het gastcollege van Staatssecretaris De Jager van 14 april 2008', WFR 2008/6763, p. 501, doen verslag van het gastcollege van de Staatssecretaris van Financiën, waarin hij ingaat op het door hem aangekondigde wetsvoorstel.
J.W. Zwemmer, 'De Successiewet op de schop', WPNR 2008/6757, bepleit een algehele partnervrijstelling voor het successierecht.
I.J.F.A. van Vijfeijken, 'Heffing van successierecht over onderbedelingsvorderingen: aanknopen bij de economische realiteit', WFR 2008/6757, p. 308, bepleit defiscalisering van onderbedelingsvorderingen.
B.M.E.M. Schols en F.W.J.M. Schols, 'Enige'civielrechtelijke dogmatiek misstaat in de schenk(ings)- en erfbelasting niet!', WPNR 2008/6757, p. 411. Auteurs gaan in op de grens tussen erfrechtelijke verkrijging en civiel recht. Vanuit dit vertrekpunt staan zij uitvoerig stil bij de positie van het quasi-legaat van art. 4:126 BW als civielrechtelijke anti-ontgaansbepaling. Zij bevelen aan voor de nieuwe wet te rade te gaan bij de civielrchtelijke dogmatiek, zoals art. 4:66 en 4:126 BW, waarmee fiscale discussies rond (bijvoorbeeld) levensverzekeringen en koop met uitgestelde levering kunnen worden ingekaderd.
I.JF.A. van Vijfeijken, 'De Wet schenk- en erfbelasting 2010', WPNR 2008/6757, p. 425. Schrijfster schetst de hoofdlijnen van de nieuwe wet, zoals die er in haar ogen uit zou moeten zien. Ze bepleit aanknoping bij de woonplaats van de verkrijger, eventuele incorporatie in de inkomstenbelasting door middel van een nieuwe box in de Wet IB 2001, niet meer dan twee tariefgroepen, waarvan één voor partner en kinderen en één voor overige verkrijgers. De invoering van één definitie van de ongehuwde partner, welke niet hoeft aan te sluiten bij de inkomstenbelasting, afschaffing van het partnerregime voor meerrelaties en van het recht van overgang, een nieuwe regeling voor samenloop met overdrachtsbelasting onder intrekking van de vrijstelling voor verkrijgingen krachtens erfrecht of schenking in de WBR, betere aansluiting bij het pay-as-you-go-principe, met name voor onderbedelingsvorderingen en versobering van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit.
F. Sonneveldt en M. de L. Monteiro, 'Internationale suggesties voor de nieuwe Wet schenk- en erfbelasting', WPNR 2008/6757, p. 430. In dit artikel wordt ingegaan op de heffingscriteria die volgens de schrijvers — met name van uit internationaal perspectief — ten grondslag zouden moeten liggen aan de nieuwe wet. Zij pleiten evenals Van Vijfeijken voor aanknoping bij de woonplaats van de verkrijger. Deze zou moeten worden aangevuld met een regeling die vergelijkbaar met het huidige art. 3, waarbij echter niet zou moeten aangesloten bij de nationaliteit maar bij de duur van het woonachtig zijn in Nederland. Tevens staan zij handhaving van het recht van overgang voor, dat zou moeten beperkt (in beginsel) tot in Nederland gelegen onroerende zaken.
A.P.M. van Rijn, 'Heffing over vermogensvermeerdering bij de verkrijger', WPNR 2008/6757, p. 435, gaat in op de keuze tussen een boedelbelasting en een verkrijgersbelasting, de uitgangspunten voor een verkrijgersbelasting, de problemen bij renteaangroei van tegenprestaties voor vermogensvermeerderingen en bij renteaangroei van vorderingen, en op uitgangspunten voor vrijstellingen en tarieven.
C.G. Dijkstra, 'Dubbele belasting door samenloop van inkomsten- en successiebelasting?', WPNR 2008/6757, p. 442. Hij stelt voor om alle verkregen vermogensbestanddelen waarop een inkomstenbelastingclaim rust, zoals pensioenrechten en ondernemingsvermogen voor zover dat de boekwaarde te boven gaat, vrij te stellen van erf- en schenkbelasting.
I.J.F.A. van Vijfeijken, 'De positie van de langstlevende in de Wet schenk- en erfbelasting', WFR 2008/6766, p. 571. Zij bespreekt de al dan niet wenselijkheid van een algehele partnervrijstelling, het partnerbegrip, voor- en nadelen van een vrijstelling voor de verkrijging van een hoofdverblijf en de imputatie voor verkregen nabestaandenvoorzieningen. Haar aanbevelingen luiden als volgt. Geen algehele partnervrijstellling, één partnerbegrip (afgezien van de echtgenoot), geen vrijstelling voor de verkrijging van een hoofdverblijf en afschaffing van de huidige imputatieregeling voor oudedagsvoorzieningen.
M.C.J. Oliemans en S.A. Stevens, 'Is de boedelheffing een goed alternatief voor de Successiewet?', WFR 2008/6766, p. 577. Zij bespreken de voor- en nadelen van een boedelheffing.
R.L.C.M. Janssen, 'De economische benadering van de nieuwe Wet Schenk- en erfbelasting', WFR 2008/6766, p. 587. Auteur houdt een pleidooi om de heffing van successie- en schenkingsbelasting niet te benaderen vanuit een civiel juridisch oogpunt, maar vanuit economisch oogpunt.
F. Sonneveldt en B.B.A. de Kroon, 'Internationale inspiratie voor een nieuwe Successiewet', WFR 2008/6766, p. 592. Auteurs komen op basis van de door hen beschreven internationale ontwikkelingen tot de volgende aanbevelingen: aansluiting bij de woonplaats van de verkrijger, handhaving van het recht van overgang met een beperking tot in Nederland gelegen onroerende zaken en daarmee gelijk te stellen situsgoederen, een 'volgsysteem' voor gevallen waarin de (aanstaande) verkrijger emigreert, een betere regeling voor gevallen van snel opeenvolgende overlijdens en een algehele echtgenoten- en partnervrijstelling.
J.D. Juch, 'Op weg naar een nieuwe Schenk- en erfbelasting', WFR 2008/6769, p. 655. Auteur gaat in op de rechtvaardigingsgronden, de tariefstructuur, de defiscalisering van rente en vorderingen, de vrijstelling voor de langstlevende, constructiebestrijding, internationale aspecten en het overgangsrecht.
X.G.R. Auerbach, 'Familievermogen en het recht van successie; over fundamenten en politieke verantwoording' WFR 2008/6782, p. 1078. Auteur schetst een economisch kader waarbinnen zijns inziens de politieke keuzes met betrekking tot de heffing van successierecht moeten worden gemaakt. In dat kader geeft hij tevens een overzicht van de relatie tussen erfrecht en successierecht in Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten.
S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst, 'Contouren nieuwe bedrijfsopvolgingsfaciliteit voor de nieuwe Wet schenk- en erfbelasting: geen afstel maar uitstel!', WFR 2008/6783, p. 1113. Auteur geeft aan de hand van voorbeelden een alternatief voor de huidige bedrijfsopvolgingsfaciliteit, waarbij het huidige (voorwaardelijke) afstel wordt vervangen door een uitstelregeling. De voorgestelde regeling ontvangt volgens autuereen aantal problemen van de bestaande bedrijfsopvolgingsfaciliteit.
R.M. Freudenthal, '(T)rust op het front?', WPNR 2008/6765 , p. 633. Auteur gaat in op de door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde veranderingen in het schenkingsrecht . Indien, zoals de staatssecretaris voor ogen heeft, het aangrijpingspunt voor de heffing bij de verkrijger komt te liggen, acht schrijver het niet ondenkbaar dat uitkeringen door een buitenlandse trust aan een binnenlandse verkrijger in de toekomst met schenkingsrecht zullen worden belast. Mogelijk ontstaat daarbij een samenloop met de heffing van inkomstenbelasting, in welk geval een wettelijke anti-samenloopregeling zou moeten worden ingevoerd.
I.J.F.A. van Vijfeijken, 'Heffing van successierecht over onderbedelingsvorderingen: reacties en de cijfers van het CBS', WFR 2008/6789, p. 1311, gaat in op reacties naar aanleiding van haar eerdere artikel in WFR 2008/6757, (hierboven opgenomen), waarin zij defiscalisering van onderbedelingsvorderingen bepleitte.
J.J. van Gilst, H. Nijboer en C.L.J. Caminada, 'De successiebelasting vanuit economisch perspectief', WFR 2008/6793, p. 1423. Auteurs gaan vanuit economisch perspectief in op de plannen voor herziening van de Successiewet 1956. Het artikel bevat economische argumenten en cijfermateriaal over de vermogensverdeling, over nalatenschappen en over de opbrengst en effectieve tarieven van de successiebelasting. Vervolgens wordt aan de hand van economische literatuur bezien wat de argumenten voor en tegen een (hogere) successiebelasting zijn.
X.G.R. Auerbach, 'Doelvermogens verdienen evenwichtige wetgeving', WFR 2009/6797, p. 122–130, gaat in op de door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde herziening van de Successiewet 1956 (brief van 24 oktober 2008, nr. DB2008/607U, V-N 2008/54.27) en zijn plan om in dat kader doelvermogens fiscaal transparant te maken. Auteur heeft hier grote methodologische bedenkingen bij en voorziet grote problemen bij de toerekening van doelvermogens aan (natuurlijke of rechts-)personen. Hij pleit ervoor om de doelvermogens zelf te belasten.
F. Sonneveldt, De Successiewet 1956 vóór en na 1 januari 2010, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009.
E. Nelissen & H. Bom, Memo Financiële planning, De Successiewet vanaf 2010, Deventer: Kluwer 2009.
E.P. Hageman, H. Lohuis & M.H.C. Ruijschop, De herziene Successiewet 1956, Deventer: Kluwer 2010.
J.M.C. van Beek, E.J.W. Heithuis e.a., Schenk- en erfbelasting 2010, Deventer: Kluwer 2010.
W. Burgerhart e.a, Tekst en toelichting, Modernisering van de Successiewet 1956, Den Haag: Sdu 2011 (tweede druk), p. 117-144.
S.J.C. Hemels, ‘ANBI anno 2010’, FBN 2010/68.