HR, 15-11-2000, nr. 35 677
ECLI:NL:HR:2000:AA8313
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-11-2000
- Zaaknummer
35 677
- LJN
AA8313
- Vakgebied(en)
Belastingheffing van motorrijtuigen (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA8313, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑11‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
WFR 2000/1694, 2
V-N 2000/53.6 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/1714 met annotatie van mr. M. Houtzager
Uitspraak 15‑11‑2000
Inhoudsindicatie
-
Nr. 35677
15 november 2000
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 september 1999 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, aanslagnummer AWR 00-000-00, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent opgelegd, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijftig percent. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 20.064,--, zonder verhoging.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Op 18 september 1997 is door ambtenaren van de Belastingdienst/Douane district P geconstateerd dat belanghebbende, die hier te lande woonachtig is, met een hier te lande niet-geregistreerde, van een Duits kenteken voorziene, personenauto (hierna: de personenauto) in de gemeente T van de weg gebruik maakte. Volgens een door hem toen afgelegde verklaring had de desbetreffende autorit een zakelijk karakter.
De personenauto staat in Duitsland geregistreerd ten name van A Gesellschaft m.b.H te Q (hierna: A G.m.b.H). Belanghebbende is directeur en aandeelhouder van deze vennootschap. Aan hem was door de inspecteur van de Douane post R (Douane district S) bij beschikking van 18 juni 1997 vrijstelling verleend van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: de BPM) voor het gebruik van de personenauto voor overbrugging van de afstand tussen zijn in het buitenland gelegen werkplaats en zijn woonplaats en omgekeerd.
Aan belanghebbende is eerder een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd ter zake van het gebruik van de openbare weg in Nederland op 29 april 1994 met een door A G.m.b.H aan hem ter beschikking gestelde, van een Duits kenteken voorziene, personenauto. Het tegen deze naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is door de inspecteur van de Belastingdienst Douane district W toegewezen op grond van de volgende overweging: “Na overleg met een ambtenaar van het regioteam R van de douanepost R is gebleken, dat het bezwaar van reclamant gegrond is. Bij de afgifte van een vrijstellingsvergunning BPM wordt zakelijk gebruik van de auto in Nederland toegestaan.”
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag in de BPM is opgelegd, welke vraag het Hof bevestigend heeft beantwoord.
3.3. Het eerste onderdeel van het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat voor de stelling van belanghebbende dat in geval van zakelijk gebruik van de personenauto geen BPM is verschuldigd, geen steun in het recht is te vinden. Dit onderdeel van het middel faalt, aangezien ’s Hofs oordeel juist is.
3.4. Het tweede onderdeel van het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat het hiervóór in 3.1 vermelde standpunt van de inspecteur van de Belastingdienst Douane district W zozeer in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende daaraan niet het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat naheffing achterwege zou blijven.
Bij de beoordeling van dit middelonderdeel moet het volgende worden vooropgesteld. Voor de toepassing van het vertrouwensbeginsel moet evenbedoeld standpunt worden toegerekend aan de inspecteur die de hiervóór in 3.1 vermelde beschikking van 18 juni 1997 heeft gegeven, nu meerbedoeld standpunt na overleg met die inspecteur is ingenomen en zulks belanghebbende is meegedeeld. Een belastingplichtige kan verwachtingen welke zijn gewekt door de inspecteur die hem vrijstelling van de BPM heeft verleend, tegenwerpen aan de inspecteur die hem een naheffingsaanslag in de BPM oplegt.
Naar volgt uit het hiervóór in 3.3 overwogene, is voor meerbedoeld standpunt geen steun in het recht te vinden. Het is echter niet zozeer in strijd met een juiste rechtstoepassing, dat belanghebbende op handhaving van dat standpunt niet mocht rekenen. Het middelonderdeel treft derhalve doel. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.
3.5. Uit het hiervóór in 3.4 overwogene volgt dat ’s Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede die van de Inspecteur;
vernietigt de naheffingsaanslag;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 80,--, derhalve in totaal f 395,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 15 november 2000 vastgesteld door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier W.G. Heesakkers-Kamerbeek, en op die datum in het openbaar uitgesproken.