FED 1992/159
Inkomen uit strafbare feiten; aangifteplicht; omkering bewijslast; overtreding van art. 68 AWR; onschuldpresumptie; zwijgrecht 1. Voor de omvang van de belastingschuld is niet van belang of genoten voordelen al dan niet onrechtmatig zijn verkregen. 2. De verplichting tot het doen van aangifte geldt, ondanks het strafrechtelijke zwijgrecht en ondanks de vooronderstelling van onschuld, onverkort ook voor de belastingplichtige die door het doen van aangifte mogelijk de verdenking op zich laadt een strafbaar feit te hebben gepleegd. 3. De vraag of de vereiste aangifte is gedaan, moet aan de hand van de gewone bewijsregels worden beantwoord. 4. Voor toepassing van de omkering van de bewijslast is niet vereist dat de inspecteur een redelijke verhouding heeft aangehouden tussen enerzijds de som van het aangegeven en het door hem aannemelijk gemaakte verzwegen inkomen en anderzijds het ambtshalve geschatte inkomen. 5. De regeling van de omkering van de bewijslast in belastingzaken is niet een door art. 6, tweede lid, EVRM verboden vooronderstelling van schuld. 6. Het is aan de strafrechter om te beslissen of het in een fiscale procedure door de belastingplichtige/verdachte onvrijwillig geproduceerde bewijs al dan niet in een strafproces tegen hem kan worden gebruikt.
HR 11-12-1991, ECLI:NL:HR:1991:AW5744
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11 december 1991
- Magistraten
Stoffer; Mijnssen; Wildeboer; Urlings; Zuurmond
- Zaaknummer
27 345
- LJN
AW5744
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Premieheffing (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1991:AW5744, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑12‑1991
- Wetingang
Art. 29 en 68 AWR; art. 6, tweede lid, EVRM; art. 29 Sv.
Essentie
Inkomen uit strafbare feiten; aangifteplicht; omkering bewijslast; overtreding van art. 68 AWR; onschuldpresumptie; zwijgrecht 1. Voor de omvang van de belastingschuld is niet van belang of genoten voordelen al dan niet onrechtmatig zijn verkregen. 2. De verplichting tot het doen van aangifte geldt, ondanks het strafrechtelijke zwijgrecht en ondanks de vooronderstelling van onschuld, onverkort ook voor de belastingplichtige die door het doen van aangifte mogelijk de verdenking op zich laadt een strafbaar feit te hebben gepleegd. 3. De vraag of de vereiste aangifte is gedaan, moet aan de hand van de gewone bewijsregels worden beantwoord. 4. Voor toepassing van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.