FED 1995/715
Geen ongeoorloofde ongelijke behandeling ter zake van art. 46 Wet IB 1964 van studenten met een basisbeurs ten opzichte van studenten zonder recht op een basisbeurs. De wetgever heeft omwille van uitvoerbaarheid deze regeling ingesteld. Dit is een objectieve en redelijke rechtvaardiging.
HR 08-02-1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3020, m.nt. M.H. van Kampen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
8 februari 1995
- Magistraten
Stoffer; Wildeboer; Urlings; Zuurmond; Herrmann
- Zaaknummer
30 201
- Noot
M.H. van Kampen
- LJN
AA3020
- JCDI
JCDI:ADS238684:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:AA3020, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑02‑1995
- Wetingang
Art. 46 Wet IB 1964
Essentie
Geen ongeoorloofde ongelijke behandeling ter zake van art. 46 Wet IB 1964 van studenten met een basisbeurs ten opzichte van studenten zonder recht op een basisbeurs. De wetgever heeft omwille van uitvoerbaarheid deze regeling ingesteld. Dit is een objectieve en redelijke rechtvaardiging.
Uitspraak
Het geschil betrof de aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 1991.
Vaststaat:
Belanghebbende, geboren in 1969, studeerde in het jaar 1991 medicijnen aan de A Universiteit te Z. Als uitwonende studerende heeft belanghebbende over dat jaar f 6840 aan basisbeurs op grond van de Wet op de studiefinanciering (WSF) genoten. In dat jaar is belanghebbende tijdens de weekends ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.