FED 1993/565:Een winkelpand wordt bij notariële akte van 28 maart 1974 gerekend vanaf 1 januari 1974 verhuurd voor 10 jaar met het recht van verlenging voor 2 perioden van telkens 5 jaar. De huurder krijgt het recht om na 15 jaar het pand te kopen voor een prijs, gelijk aan de getaxeerde waarde bij de ingang van de huur, verhoogt met een aan het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie ontleende index. Eind 1988 maakt de huurder van zijn optierecht gebruik. De prijs ligt beneden de waarde op dat moment. 1. Voor de toepassing van art. 52 Wet BRV dient geen rekening te worden gehouden met persoonlijke verplichtingen van de vervreemder. Dit is anders indien sprake is van verplichtingen waarmede een resultaat wordt bereikt dat in feitelijk en maatschappelijk opzicht overeenkomt met de toestand dat op de onroerende zaak een beperkt recht is gevestigd, zoals in het geval bedoeld in art. 6:252 BW (kwalitatieve verplichtingen; JSR) indien het daarbedoelde beding is ingeschreven in de openbare registers. Het kan ook anders zijn bij een kettingbeding. 2. Bij een koopoptie is er geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor vermelde uitgangspunt. De beantwoording van de vraag of verkoop van een zaak in strijd met een optierecht voor de koper zal leiden tot een verplichting tot schadevergoeding hangt af van de omstandigheden van het geval. Van een met de gehoudenheid van een ieder tot eerbiediging van een beperkt recht te vergelijken situatie is derhalve geen sprake.