Hof 's-Gravenhage, 26-05-2009, nr. BK-07/00458
ECLI:NL:GHSGR:2009:BI4839
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
26-05-2009
- Zaaknummer
BK-07/00458
- LJN
BI4839
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Schenk- en erfbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BI4839, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 26‑05‑2009; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
V-N 2009/45.4 met annotatie van Redactie
V-N 2009/40.19 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/1246
Uitspraak 26‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Aan de ontvankelijkheid van een bezwaar, beroep of hoger beroep inzake een voorlopige aanslag staat niet in de weg dat deze voorlopige aanslag is verrekend met een definitieve aanslag, ook niet als de definitieve aanslag inmiddels onherroepelijk vaststaat. Belanghebbende heeft als buitenlandse anbi recht op toepassing van het tarief van elf percent ter zake een verkrijging krachtens erfrecht.
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-07/00458
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 26 mei 2009
op het hoger beroep van [X], gevestigd te [Z] (Verenigd Koninkrijk) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 juni 2007, nummer AWB 05/5146 SUCCR betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank
1.1. Door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond, is aan belanghebbende wegens een verkrijging krachtens erfrecht in het jaar 2003 met dagtekening 17 februari 2004 en met aanslagnummer [...] een voorlopige aanslag in het recht van successie opgelegd ten bedrage van € 24.771.
1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 10 maart 2004 bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag. De Inspecteur heeft bij brief van 14 juni 2005 aan de gemachtigde van belanghebbende bericht het bezwaarschrift niet in behandeling te nemen.
1.3. Belanghebbende heeft op 25 juli 2005 beroep ingesteld bij rechtbank 's-Gravenhage tegen de weigering van de Inspecteur een besluit te nemen op het bezwaarschrift. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 428. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 31 maart 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is een het algemeen nut beogende instelling (hierna: anbi) als bedoeld in artikel 24, lid 4, van de Successiewet 1956 (tekst 2003; hierna: de Wet), met dien verstande dat zij is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk.
3.2.1. Op [...] 2003 is te [Q] overleden de heer [A] (hierna: erflater). Krachtens testament heeft erflater, onder de last van een legaat, als enige en algehele erfgenamen van zijn nalatenschap achtergelaten een negental in Nederland en een zevental buiten Nederland gevestigde anbi's als bedoeld in artikel 24, lid 4, van de Wet, waaronder belanghebbende.
3.2.2. De afwikkeling van de nalatenschap is verzorgd door [Notaris B]. Op 8 december 2003 heeft de notaris verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte successierecht, welk uitstel is verleend tot 1 maart 2004.
3.3. De op 17 februari 2004 gedagtekende voorlopige aanslag is opgelegd naar een - voorlopig vastgestelde - verkrijging van € 57.140. De aanslag is berekend met inachtneming van de vrijstelling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder 7, van de Wet en met toepassing van tariefgroep III.
3.4. Op 10 maart 2004 heeft de notaris bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag en daarbij tevens verzocht om toepassing van de hardheidsclausule. Het bezwaar betreft het niet toepassen van het in artikel 24, vierde lid, van de Wet genoemde tarief van 11 percent voor verkrijgingen door het algemeen nut beogende instellingen.
3.5. Op 16 maart 2004 heeft de ambtenaar die het bezwaar in behandeling heeft genomen telefonisch contact opgenomen met de indiener van het bezwaarschrift, [C]. Hij heeft haar meegedeeld dat hij gezien de geldende wetgeving niet anders kan dan het bezwaar afwijzen en heeft haar geadviseerd een verzoekschrift aan het ministerie van Financiën te richten. Een handgeschreven aantekening op het bezwaarschrift luidt als volgt:
"16 MRT 2004 gebeld met [C] - Zal een verzoekschrift toezenden rechtstreeks naar het MvF (CPP). Alleen het ministerie kan beslissen in dit geval. (zie art. 67 lid 5 Sw). Het bezwaar kan buiten behandeling blijven. Aangifte komt spoedig (was uitstel tot 1/3)".
3.6. De Inspecteur heeft naar aanleiding van voormeld telefoongesprek het bezwaarschrift als ingetrokken beschouwd.
3.7. Het door de notaris bij brief van 17 maart 2004 gedane verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule, welk verzoek door de minister van Financiën is opgevat als een verzoek tot toepassing van artikel 67, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet, is afgewezen om reden dat de Britse autoriteiten niet bereid zijn gebleken de in het slot van voormeld tweede lid bedoelde verklaring af te geven.
3.8. Met dagtekening 30 juli 2004 is aan belanghebbende de definitieve aanslag in het successierecht opgelegd naar een verkrijging van € 70.095. Ook deze aanslag is berekend met inachtneming van de vrijstelling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder 7, van de Wet en met toepassing van tariefgroep III. Volgens de aanslag was belanghebbende ter zake van de verkrijging een bedrag van € 31.249 verschuldigd. Na verrekening van de voorlopige aanslag ten bedrage van € 24.771 resteerde een te betalen bedrag van € 6.478, welk bedrag is voldaan.
3.9. Belanghebbende heeft na afloop van de bezwaartermijn bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag.
3.10. Bij brief van 7 juni 2005 verzocht de (nieuwe) gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur om uitspraak te doen op het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag. Bij brief van 14 juni 2005 heeft de Inspecteur geantwoord dat naar zijn mening geen sprake was van een openstaand bezwaarschrift waarop nog uitspraak moest worden gedaan.
Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep en, zo ja, of de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in het recht van successie, moet worden verminderd tot een aanslag berekend met inachtneming van een tarief van elf percent en rekening houdend met het op de definitieve aanslag betaalde bedrag.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vermindering van de voorlopige aanslag.
4.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Is het bezwaarschrift ingetrokken?
5.1. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift, hoewel formeel niet op de juiste wijze, als ingetrokken moet worden beschouwd, c.q. dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat het bezwaarschrift is ingetrokken.
5.2. De bepaling van artikel 6:21, lid 1, Awb houdt in dat een bezwaar of beroep in beginsel slechts schriftelijk kan worden ingetrokken. Op die hoofdregel is een uitzondering gemaakt in het tweede lid van die bepaling, waarin wordt bepaald dat tijdens een hoorzitting de intrekking ook mondeling kan geschieden. "Uiteraard is wel vereist dat de intrekking voldoende komt vast te staan. Zij dient daarom in het verslag van de hoorzitting of het proces-verbaal van de zitting te worden vermeld", aldus de MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 140.
5.3. Aangenomen moet worden dat ook een telefonisch gedane intrekking onder de reikwijdte van artikel 6:21, lid 2 Awb valt, mits het bestuursorgaan daarvan een schriftelijke bevestiging zendt aan de betrokkene, de belanghebbende daarmee instemt en een en ander voldoende zorgvuldig plaatsvindt (Kabinetsstandpunt Eerste evaluatie Awb, Kamerstukken II 1997/98, 25 600 VI, nr. 46, blz. 28). Deze zorgvuldigheid kan meebrengen dat na afloop van het telefonisch horen een schriftelijk verslag van het gesprek wordt gemaakt. Indien niet wordt gereageerd op deze schriftelijke bevestiging, zal als regel het bezwaar als ingetrokken moeten worden beschouwd.
5.4. De Inspecteur heeft gesteld dat in een telefoongesprek tussen hem en [C] op 16 maart 2004 is besproken dat het bezwaarschrift buiten behandeling kon blijven. Van hetgeen in dat telefoongesprek tussen partijen is besproken, is echter geen schriftelijke bevestiging gezonden aan belanghebbende. Daardoor is een misverstand over de strekking van hetgeen in dat gesprek is besproken, in het bijzonder dat zou zijn afgesproken dat het bezwaarschrift "buiten behandeling kan blijven" - nog daargelaten of dat is bedoeld of kan worden begrepen als een intrekking van het bezwaarschrift -, niet uit te sluiten. Niet kan worden geoordeeld dat de intrekking heeft plaatsgevonden op de wijze zoals in artikel 6:21 Awb is voorgeschreven. Derhalve moet worden geoordeeld dat geen intrekking van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden. De Inspecteur die bekend is met de wettelijke eisen die gelden bij een intrekking van een bezwaarschrift, kan zich er niet op beroepen dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat belanghebbende het bezwaarschrift heeft ingetrokken, zo al een belastingplichtige in dit kader vertrouwen zou kunnen wekken.
Heeft belanghebbende belang bij het beroep?
5.5. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen belang heeft bij het onderhavige beroep, nu aan haar voor het onderhavige jaar een definitieve aanslag is opgelegd waarmee de in geding zijnde voorlopige aanslag is verrekend en deze definitieve aanslag onherroepelijk vaststaat, aangezien daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
5.6. Naar het oordeel van het Hof staat aan de ontvankelijkheid van een bezwaar, beroep of hoger beroep inzake een voorlopige aanslag niet in de weg dat deze voorlopige aanslag is verrekend met een definitieve aanslag, ook niet als de definitieve aanslag inmiddels onherroepelijk vaststaat. De omstandigheid dat het bedrag dat bij wege van voorlopige aanslag is geheven, op de voet van het bepaalde in artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is verrekend met de definitieve aanslag, heeft geen betekenis voor de schuldverhouding die door het opleggen van de voorlopige aanslag is ontstaan. Voor zowel het bedrag dat bij wege van voorlopige aanslag als het bedrag dat bij wege van definitieve aanslag wordt geheven, heeft de ontvanger een invorderingsrecht. Vaststaat dat de definitieve aanslag onherroepelijk is geworden. Naar het oordeel van het Hof belet geen rechtsregel om bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag van de voorlopige aanslag, rekening te houden met alle feiten en omstandigheden die bij het geven van dat oordeel de rechter bekend zijn, waaronder het bedrag dat op de inmiddels onherroepelijk vaststaande definitieve aanslag is geheven. Derhalve behoudt belanghebbende het recht de juistheid van de voorlopige aanslag in rechte te bestrijden en behoudt hij in zoverre een belang bij die aanslag.
Heeft een in een andere lidstaat gevestigde anbi ook recht op toepassing van het lage tarief?
5.7. Aangezien de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008, nummer 43.126, BNB 2008/153c*, belanghebbende recht heeft op toepassing van het tarief van elf percent ter zake van de verkrijging, slaagt het hoger beroep en dient te worden beslist als volgt.
Slotsom
5.8. Gelet op het vorenoverwogene berekent het Hof het bedrag van de voorlopige aanslag als volgt. Belanghebbende is ter zake van de verkrijging en met inachtneming van de vrijstelling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder 7, van de Wet en met toepassing van het tarief van elf percent een bedrag € 7.513 aan successierechten verschuldigd. Op de definitieve aanslag is verschuldigd (en betaald) een bedrag van € 6.478. Derhalve dient de voorlopige aanslag te worden teruggebracht tot een bedrag van € 1.035.
Proceskosten en griffierecht
6.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers 07/00459 tot en met 07/00464 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor die samenhangende zaken tezamen vast op {[(2 + 2) punten à € 322)] x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1,5 (samenhang)} € 2.898, waarvan te dezen eenzevende deel, derhalve € 414 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
6.2 Voorts dient de voor de behandeling van de zaak in beroep en in hoger beroep gestorte griffierechten van € 276 respectievelijk € 428, in totaal € 704, aan belanghebbende te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vermindert de voorlopige aanslag tot een bedrag van € 1.035,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 414, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden,
- gelast de Staat de voor het beroep en het hoger beroep gestorte griffierechten van in totaal € 704 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. Savelbergh en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 26 mei 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.