HR, 06-05-1998, nr. 32 791
ECLI:NL:HR:1998:AA2511
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-05-1998
- Zaaknummer
32 791
- LJN
AA2511
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2511, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑05‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
art. 6:5 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
BNB 1998/367 met annotatie van CH.J. LANGEREIS
WFR 1998/740
V-N 1998/25.2 met annotatie van Redactie
Uitspraak 06‑05‑1998
Inhoudsindicatie
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 oktober 1996 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 oktober 1996 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 3.463.419,--. In het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is belanghebbende bij uitspraak van de Inspecteur niet- ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. Voor het Hof was in geschil of het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), inhoudende - voorzover te dezen van belang - dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat, voor wat betreft het belastingrecht buiten toepassing dient te blijven, welke vraag door belanghebbende, met een beroep op de geschiedenis van de totstandkoming van vorengenoemde bepaling, bevestigend en welke door de Inspecteur ontkennend is beantwoord.
3.2.1. In de Memorie van Antwoord bij het ontwerp dat heeft geleid tot de Awb, is met betrekking tot het bepaalde in het voorgestelde artikel 6.2.0a, thans artikel 6:5, opgemerkt: "De in artikel 6.2.0a opgenomen eisen voor bezwaar- en beroepschriften kunnen beschouwd worden als minimale eisen die voor een doelmatige behandeling van zulke geschriften door bestuur of rechter nodig zijn. Het algemeen vastleggen van deze eisen kan de bekendheid daarvan vergroten en kan daardoor leiden tot een efficiëntere afhandeling. Een geringere toegankelijkheid van de bezwaar- en beroepsprocedures in fiscale zaken is van een en ander niet te vrezen. De in fiscale zaken gehanteerde, voor belanghebbende soepele werkwijze op dit punt kan uiteraard gehandhaafd blijven. De Awb verplicht niet tot het buiten behandeling laten van gebrekkige bezwaar- schriften, maar biedt het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe, nadat gelegenheid is gegeven tot herstel van het gebrek." (Kamerstukken II, 21 221, nr. 5, blz. 84).
3.2.2. Voorts is in de Nota naar aanleiding van het eindverslag op een desbetreffende vraag vanuit de Tweede Kamer door de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken geantwoord: "Inderdaad mag worden verondersteld dat de fiscale procedures op doelmatigheid gericht blijven. Namens de Staatssecretaris van Financiën kunnen wij mededelen dat de huidige werkwijze met betrekking tot de aan de bezwaarschriften te stellen vormvereisten, zal worden gecontinueerd. Het ligt uiteraard niet in de bedoeling de belastingdienst minder klantvriendelijk te maken" (Kamerstukken II, 21 221, nr. 8, blz. 30).
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat een werkwijze als in casu, waarin de indiener van het bezwaar ruimschoots meer dan een jaar in gebreke is gebleven de gronden van het bezwaar aan te vullen en waarin hem drie maal de mogelijkheid is geboden dat verzuim te herstellen, blijft binnen de door de Staatssecretaris toegezegde, op doelmatigheid gerichte, continuering van de vóór 1 januari 1994 geldende werkwijze met betrekking tot de bezwaarschriften die niet aan de toen geldende vormvereisten voldeden. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Uitgaande van dit oordeel heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
1. 4. Proceskosten 2. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
3. 5. Beslissing 4. De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 6 mei 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.