Hof 's-Hertogenbosch, 15-07-2005, nr. 03/2649
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU3573
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-07-2005
- Zaaknummer
03/2649
- LJN
AU3573
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU3573, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑07‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2006/17.13 met annotatie van Redactie
NTFR 2005/1302
Uitspraak 15‑07‑2005
Inhoudsindicatie
3.1 Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de in 2.1. aangeduide baten welke bij belanghebbende opkomen, voor de heffing van de inkomstenbelasting in aanmerking zijn te nemen als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden.
Partij(en)
BELASTINGKAMER
Nr. 03/02649
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, elfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van fl. 97.376,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,=.
1.3
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 mei 2005 te Breda. Aldaar zijn toen verschenen en belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.4
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen. Het hof rekent de pleitnota tot de stukken van het geding.
1.5
De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een cijfermatige uitwerking van de standpunten van belanghebbende overgelegd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1
Belanghebbende is werkzaam als predikant. Hij geniet in 2001 inkomsten hoofdzakelijk van de Hervormde Gemeente, en voorts van de A en uit spreekbeurten. Hij is door een samenwerkingsovereenkomst verbonden aan de Hervormde Gemeente Y (hierna: de Gemeente) en geniet vrij wonen. In deze overeenkomst zijn onder meer afspraken opgenomen over de diensten die belanghebbende verleent en het traktement dat belanghebbende ontvangt.
2.2
Belanghebbende is niet ondergeschikt aan de Gemeente. Hij is volledig autonoom voor wat betreft zijn werkzaamheden.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen.
3.1
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de in 2.1. aangeduide baten welke bij belanghebbende opkomen, voor de heffing van de inkomstenbelasting in aanmerking zijn te nemen als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden.
3.2
Belanghebbende is van oordeel dat hij als beoefenaar van een zelfstandig beroep winst uit onderneming geniet en de Inspecteur is van mening dat belanghebbende resultaat uit overige werkzaamheden geniet.
Partijen zijn het er ter zitting, deels in afwijking van de van hen afkomstige stukken, over eens geworden dat het inkomen uit werk en woning fl. 52.327,= bedraagt indien het gelijk is aan de zijde van belanghebbende; is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur dan bedraagt het inkomen uit werk en woning
fl. 90.723,=.
3.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan nog toegevoegd, zakelijk weergegeven, dat hij zijn primaire en zijn subsidiaire standpunt intrekt en nader concludeert dat het inkomen uit werk en woning op fl. 90.723,= moet worden vastgesteld.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Op grond van het gestelde in artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt onder ondernemer verstaan de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Op grond van het gestelde in artikel 3.5 van de Wet IB 2001 wordt onder ondernemer mede begrepen de beoefenaar van een zelfstandig beroep.
4.2
De in artikel 3.4 van de Wet IB 2001 gegeven omschrijving houdt naar het oordeel van het hof in dat de ondernemer het volledige risico ten aanzien van de hoogte van de inkomsten loopt, zorgt voor de eigen pensioenvoorziening, het risico loopt om door derden aansprakelijk te worden gesteld voor de wijze van uitoefenen van het beroep, en het risico loopt van het wegvallen van de inkomsten bij ziekte, terwijl voorts het ontvangen van inkomsten van meerdere personen en/of instellingen en het streven naar een zo hoog mogelijke opbrengst daarvoor eveneens kenmerkend zijn (vergelijk Hof 's-Gravenhage 4 januari 1985, nr. 116/84 M II, VN 1985/1538).
4.3
Belanghebbende stelt dat hij het risico loopt dat de Gemeente bij een conflict de samenwerkingsovereenkomst verbreekt. Voorts is belanghebbende van mening dat het risico van inkomensverlies dat het dalend aantal betalende gelovigen met zich meebrengt, direct voor zijn rekening komt. Tevens stelt belanghebbende dat hij de mogelijkheid heeft om voor meerdere opdrachtgevers te werken. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij in het geval van arbeidsongeschiktheid een beroep kan doen op een collectieve verzekering voor predikanten. Voor deze verzekering betaalt belanghebbende premie.
4.4
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende door derden aansprakelijk kan worden gesteld voor de wijze van uitoefenen van zijn beroep als predikant. Voorts komt het risico van het afnemend aantal betalende gelovigen rechtstreeks voor rekening van de Gemeente. Belanghebbende loopt slechts een daarvan afgeleid risico. Belanghebbende mag zich dan wel aan meer dan één opdrachtgever binden, hij geniet zijn inkomsten hoofdzakelijk van de Gemeente. De door belanghebbende aangedragen stellingen hebben derhalve niet tot gevolg dat wordt voldaan aan de in punt 4.2 genoemde criteria. Dat belanghebbende in het geval van arbeidsongeschiktheid een beroep kan doen op een collectieve verzekering voor predikanten is daarvoor niet voldoende.
4.5
Belanghebbende is verder van mening dat een predikant vergeleken kan worden met een huisarts of fysiotherapeut. Dat is echter naar het oordeel van het hof niet het geval. Genoemde beroepsgroepen hebben vaak te maken met substantieel meer opdrachtgevers en lopen doorgaans een direct inkomensrisico.
4.6
Ook stelt belanghebbende dat het feit dat hij verplicht is om jaarlijks een balans en een resultatenrekening te overleggen, tot gevolg heeft dat hij als zelfstandige moet worden beschouwd. Het hof verwerpt deze stelling. De omstandigheid dat voor belanghebbende de verplichting geldt om jaarlijks een balans en een resultatenrekening op te maken, betekent nog niet dat hij als beoefenaar van een zelfstandig beroep wordt aangemerkt.
4.7
Ten slotte voert belanghebbende aan dat hij, omdat hij voor de toepassing van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen als zelfstandig beroepsbeoefenaar wordt aangemerkt, ook voor de toepassing van de inkomstenbelasting als beoefenaar van een zelfstandig beroep kan worden aangemerkt. Het hof verwerpt ook deze stelling, nu daarvoor in het recht geen aanknopingspunt is te vinden.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende niet als beoefenaar van een zelfstandig beroep kan worden beschouwd. Ook hetgeen belanghebbende overigens heeft aangedragen, leidt niet tot een ander oordeel. Het inkomen van belanghebbende dient derhalve te worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
4.9
Gelet op het voorgaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur. De bestreden uitspraak moet worden vernietigd. De aanslag dient te worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van fl. 90.723,=.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), derhalve € 644,=.
7. Beslissing
Het hof:
- -
verklaart het beroep gegrond,
- -
vernietigt de besteden uitspraak,
- -
vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van fl. 90.723,=,
- -
gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door hem ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,=,
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644,= en
- -
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door N. van Beelen, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.M.J.F. Jansen, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 15 juli 2005
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 15 juli 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.