Hof 's-Gravenhage, 20-04-2004, nr. 03/01476
ECLI:NL:GHSGR:2004:AO9954
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
20-04-2004
- Zaaknummer
03/01476
- LJN
AO9954
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2004:AO9954, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 20‑04‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NTFR 2004/801
Uitspraak 20‑04‑2004
Inhoudsindicatie
Wekelijks uitbetaald vakantiegeld telt mee bij toetsing aan het zogenoemde toetsloon voor de afdrachtvermindering lage lonen. Verkeerde interpretatie van Handleiding Loonbelasting leidt niet tot in rechtens te beschermen gewekt vertrouwen.
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste enkelvoudige belastingkamer
20 april 2004
nummer BK-03/01476
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van de besloten ven-nootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. statutair gevestigd te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, kantoor Y, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 6 april 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen namens belanghebbende A, alsmede namens de Inspecteur drs. B.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende houdt zich bezig met het kweken en exporteren van bloembollen. De werknemers krijgen wekelijks hun loon met het naar rato opgebouwde vakantiegeld uitbetaald. Op het loon van de werknemers paste belanghebbende in het onderhavige tijdvak een afdrachtvermindering lage lonen van € 43.180 toe. Belanghebbende heeft de vakantietoeslag niet meegeteld bij de toetsing aan het zogenoemde toetsloon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (tekst 1998, hierna: WVA).
2. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur de afdrachtvermindering niet aanvaard en in verband hiermee de onderhavige naheffingsaanslag met heffingsrente en boete opgelegd.
3. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete vervallen.
4. In geschil is of de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
5. Belanghebbende heeft - zakelijk weergegeven - gesteld dat op grond van de Handleiding Loonbelasting in de voor het heffingstijdvak geldende tekst en ook overigens nadien de vakantietoeslag niet tot het loon behoort. Ter zitting heeft belanghebbende zich subsidiair nader op het standpunt gesteld dat dit in ieder geval geldt voor werknemers waarbij de dienstbetrekking na één week is beëindigd.
6. De Inspecteur heeft daartegenover - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de vakantietoeslag tot het loon dient te worden gerekend voor de berekening van de afdrachtvermindering lage lonen. Dit geldt ook in de gevallen dat een dienstbetrekking na één week is beëindigd, omdat is afgesproken dat de desbetref-fende werknemers tegelijk met het verdiende loon het vakantiegeld uitbetaald krijgen.
7.1. Op grond van artikel 7 van de WVA is de vermindering lage lonen van toepassing met betrekking tot de werknemer wiens loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan het toetsloon voor dat tijdvak. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel c, sub 1, van de WVA moet onder loon worden verstaan het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met daarin begrepen tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend. Artikel 26, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 luidt op dit punt identiek. Naar het oordeel van het Hof is in casu met betrekking tot het uitbetaalde vakantiegeld dan ook geen sprake van loon dat in de regel éénmaal of éénmaal per jaar wordt toegekend (vgl. HR 4 juni 1986,
nr. 23 502, BNB 1986/301). Voor de toepassing van de WVA moet het loon, alvorens het te vergelijken met het zogenoemde toetsloon, derhalve niet worden verminderd met het daarin begrepen vakantiegeld. De woorden "in de regel" in het hiervoor genoemde onderdeel van artikel 1 van de WVA zien op de rechtsbetrekking tussen belanghebbende en haar desbetreffende werknemers. Daar geldt dat het vakantiegeld periodiek (per week) zal worden uitbetaald. Belanghebbendes andersluidende opvatting die kennelijk er vanuit gaat dat "in de regel" ziet op datgene wat in zijn algemeenheid, dus ook in rechtsbetrekkingen tussen andere werkgevers en hun werknemers, geldt, is naar het oordeel van het Hof onjuist.
7.2. Voor de situatie waarin een werknemer maar een dienstbetrekking van in totaal één week bij belanghebbende heeft vervuld, is dit naar 's Hofs oordeel niet anders.
8. Voor zover belanghebbende zich er op beroept dat de Handleiding Loonbelasting bij haar rechtens te beschermen vertrouwen heeft gewekt, faalt dit. Los van het antwoord op de vraag of belanghebbende het in de Handleiding vermelde juist interpreteert, is het bekend dat de Handleiding in algemene zin uitleg geeft over de heffing van de loonbelasting, de premie volksverzekeringen en de premies werknemersverzekeringen en derhalve bedoeld is als voorlichting en geen toezeggingen of goedkeuringen bevat voor specifieke situaties. Aan een - eventueel onjuiste - uitleg van de wettelijke regeling in de Handleiding Loonbelasting is de Inspecteur dus niet gebonden. Dat kan slechts anders zijn indien belanghebbende, afgaande op die voorlichting, een handeling heeft verricht of nagelaten ten gevolge waarvan zij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting moet betalen, maar daarenboven schade lijdt. Dergelijke schade is gesteld noch gebleken (vgl. HR 9 maart 1988,
nr. 24 199, BNB 1988/148).
9. Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 20 april 2004 door mr. Van Walderveen en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van den Bogerd.
(Van den Bogerd)
(Van Walderveen)
Aangetekend aan partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.