In deze aantekening is uitgegaan van de situatie zoals die tot 1 januari 2010 heeft gegolden.
Art. 66 van de SW 1956. De verjaringstermijnen zijn over de gehele linie gesteld op vijf jaren, zulks in afwijking van art. 93 (oud), alwaar in sommige gevallen kortere verjaringstermijnen waren vastgesteld. De praktijk heeft uitgewezen, dat deze termijnen te kort waren.
Overigens is de regeling van de verjaring aangepast aan het nieuwe systeem van rechtsheffing en procedure.
Art. 66, laatste lid, is in overeenstemming met hetgeen onder de Wet van 1859 reeds gold in gevallen waarin art. 3 (oud) van toepassing was. Vergelijk ook art. 63, tweede lid, slot.
Art. 66 is een toepassing van het gewone verjaringsinstituut, zodat — evenals onder de Successiewet 1859 — schorsing en stuiting mogelijk zijn.
Met ingang van 1 januari 1985 is ook voor de verjaring het bepaalde in de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing geworden. In art. 66 zijn nog slechts enkele specifieke bepalingen voor de Successiewet 1956 opgenomen.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.3.11
Aant. 1.3.11 Hoofdstuk X (art. 66)
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123 en V-N 2024/47.60
01-08-1956 tot: -
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.3.11
Schenk- en erfbelasting / Algemeen
Successiewet 1956 aanhef regeling
Beschouwing
In deze aantekening is uitgegaan van de situatie zoals die tot 1 januari 2010 heeft gegolden.
Art. 66 van de SW 1956. De verjaringstermijnen zijn over de gehele linie gesteld op vijf jaren, zulks in afwijking van art. 93 (oud), alwaar in sommige gevallen kortere verjaringstermijnen waren vastgesteld. De praktijk heeft uitgewezen, dat deze termijnen te kort waren.
Overigens is de regeling van de verjaring aangepast aan het nieuwe systeem van rechtsheffing en procedure.
Art. 66, laatste lid, is in overeenstemming met hetgeen onder de Wet van 1859 reeds gold in gevallen waarin art. 3 (oud) van toepassing was. Vergelijk ook art. 63, tweede lid, slot.
Art. 66 is een toepassing van het gewone verjaringsinstituut, zodat — evenals onder de Successiewet 1859 — schorsing en stuiting mogelijk zijn.
Met ingang van 1 januari 1985 is ook voor de verjaring het bepaalde in de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing geworden. In art. 66 zijn nog slechts enkele specifieke bepalingen voor de Successiewet 1956 opgenomen.