HR, 26-11-1997, nr. 32 832
ECLI:NL:HR:1997:AA3337
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-11-1997
- Zaaknummer
32 832
- LJN
AA3337
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA3337, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑11‑1997; (Cassatie)
- Vindplaatsen
FED 1998/552 met annotatie van E.B. PECHLER
WFR 1997/1830
WFR 1997/1785, 1
V-N 1997/4718, 19 met annotatie van Redactie
Uitspraak 26‑11‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z en het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 november 1996 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomstenbelasting voor het jaar 1987 was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 75.000,--, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belast baar inkomen van f 395.371,--, met een verhoging van de nagevorderde belasting van 100 percent, van welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 25 percent kwijtschelding is verleend. Belanghebbende is tegen die navorderingsaanslag en dit besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze navorderingsaanslag heeft verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 392.371,--, waarvan een gedeelte groot f 213.500,-- te belasten naar het bijzondere tarief van 20%, met een verhoging van 100
percent van de nagevorderde belasting, en het kwijtscheldingsbesluit heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer bij vertoogschrift het cassatieberoep van de wederpartij bestreden.
3. Uitgangspunten in cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende bezat op 1 januari van het onderhavige jaar (1987) 50 percent van de aandelen in A B.V. In 1987 heeft hij besloten tot oprichting van D B.V. Deze vennootschap kwam tot stand bij notariële akte van 4 juli 1988. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende zijn aandelen in A B.V. verkocht aan D B.V. voor een bedrag van f 376.000,--, alsmede tegen overname door D B.V. van een schuld van belanghebbende aan diens vader ter grootte van f 162.500,--. Belanghebbende had de aandelen vóór 1 januari 1987 verkregen voor een bedrag van f 325.000,--. De Inspecteur heeft ter zake van evenbedoelde transactie een bedrag van f 211.500,-- als inkomsten uit vermogen in de onderhavige navorderingsaanslag begrepen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu hier sprake is van verkoop van tot een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 39 (tekst 1987) van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 behorende aandelen, de met deze verkoop behaalde winst, groot (f 376.000,-- + f 162. 500,-- -/- f 325.000,-- =) f 213.500,--, dient te worden belast naar het bijzondere tarief van 20% als bedoeld in artikel 57, lid 1, letter h, van genoemde wet in de voor het onderhavige jaar geldende tekst.
4. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel van cassatie 4.1. Het middel keert zich tegen 's Hofs hiervóór in 3.2 vermelde oordeel met het betoog dat het Hof, door aldus te oordelen, buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, aangezien de Inspecteur voor het Hof onbestreden heeft gesteld dat sprake is van inkomsten uit vermogen.
4.2. Het middel faalt, aangezien het miskent dat de rechter bij het verbinden van juridische kwalificaties aan de ten processe vaststaande feiten niet is gebonden aan de dienaangaande door partijen te berde gebrachte opvattingen. Nu in 's Hofs uitspraak ligt besloten het oordeel dat de Inspecteur zich voor het Hof niet heeft beroepen op het leerstuk der wetsontduiking, welk oordeel, dat berust op uitlegging van de processtukken, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden, heeft het Hof terecht de onderhavige winst gekwalificeerd als winst uit aanmerkelijk belang in de zin van de door het Hof genoemde wetsbepaling.
5. Beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde klachten Het Hof is terecht ervan uitgegaan dat de verkoop van de aandelen aan D B.V. kan worden aangemerkt als een vervreemding in de zin van artikel 39, lid 1, (tekst 1987) van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De tegen dit uitgangspunt gerichte klacht faalt derhalve. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroodeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken voor wat betreft het beroep in cassatie van belangheb bende; voor wat betreft dat van de Staatssecretaris acht de Hoge Raad, in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 32.833, die betrekking heeft op een andere belanghebbende, met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten fiscale procedures, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling daarvan redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
7. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt zowel het beroep van belanghebbende als dat van de Staatssecetaris; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van f 2.840,--, derhalve f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 26 november 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een griffierecht geheven van f 300,--.