Hof Amsterdam, 13-08-2004, nr. 03/3398
ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ7014
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-08-2004
- Zaaknummer
03/3398
- LJN
AQ7014
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ7014, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑08‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC5748, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC5748
- Wetingang
art. 220 Gemeentewet
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑08‑2004
Inhoudsindicatie
Belanghebbende laat op haar grond een bioscoop bouwen. In april 2000 vindt de oplevering door de aannemer plaats. Belanghebbende is op 1 januari 2000 als gebruiker aan te merken. Gemeente hoefde haar beleidswijziging om projecten in aanbouw met ingang van 2000 in de gebruikersbelasting te betrekken, niet aan belanghebbende afzonderlijk bekend te maken.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de directeur van de dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam, ver-weerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 27 augustus 2003, (...).
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 16 juli 2003, betreffen-de de ten name van belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen ge-bruikersbelasting voor het jaar 2000 ter zake van het object a-straat 1 ad € 22.922,55.
Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de aanslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de bestre-den uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot € 15.661,76.
Ter zitting van 6 augustus 2004 (...).
2. De Verordening
De Verordening onroerende-zaakbelastingen 1999 van de gemeente Amsterdam, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 11 november 1998, gepubliceerd in het Gemeenteblad afd. 3, volgnr. 126, verschenen op 25 november 1998, zoals die gold voor het jaar 2000 na wijziging laatstelijk bij besluit van de gemeenteraad van 15 december 1999, gepubliceerd in het Gemeenteblad afd. 3, volgnr. 114, verschenen op 17 december 1999 (hierna: de Verorde-ning), luidt voorzover thans van belang als volgt:
(...)
Art. 1
1. Onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden terzake van binnen de gemeente gele-gen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a een gebruikersbelasting van degene die naar de omstandigheden beoordeeld bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruikt;
(...)
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Het onderhavige object betreft een perceel grond, met daarop een bioscoopgebouw dat op 1 januari 2000 nog in aanbouw was. Belanghebbende had op die datum daarvan het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Het bioscoopgebouw werd gebouwd in opdracht en voor rekening van belanghebbende. Het bioscoopgebouw is in april 2000 door de aannemer aan belanghebbende opgeleverd en vervolgens door haar in gebruik genomen als bioscoop.
3.2. De gemeente Amsterdam voerde een beleid om geen aanslagen wegens gebruik op te leg-gen ter zake van objecten in aanbouw. Met ingang van het belastingjaar 2000 is dat beleid gewijzigd. In de voordracht van het college van Burgemeester en Wethouders aan de ge-meenteraad van 2 december 1999 tot het nemen van het onder 2 vermelde wijzigingsbesluit is daaromtrent vermeld:
“In 1997 hebben wij aangegeven dat wij zouden onderzoeken in hoeverre de huidige praktijk van het niet belasten in de (ozb) van de feitelijk gebruiker tijdens de bouwfase nog opportuun is. Jurisprudentie van de Hoge Raad en nader onderzoek geven aanleiding, met ingang van 1 januari 2000 zowel de zakelijk gerechtigde als de gebruiker van objecten in aanbouw in de ozb te betrekken.”
Deze voordracht is gepubliceerd in het Gemeenteblad afd. 1, nr. 844, verschenen op 8 decem-ber 1999. Ook in diverse publicaties van de gemeente inzake gemeentelijke belastingen voor het jaar 2000, namens verweerder overgelegd als bijlagen van de pleitnota, is aangekondigd dat een eigenaar/gebruiker van onroerend goed in aanbouw aanslagen ontvangt voor zijn nieuwe object.
3.3. Aan belanghebbende is met dagtekening 30 november 2002 een aanslag in de onroeren-dezaakbelastingen gebruikersbelasting voor het jaar 2000 opgelegd ad € 22.922,55, berekend naar een WOZ-waarde van € 12.917.761. Die WOZ-waarde is na bezwaar verlaagd tot € 8.825.000.
Partijen zijn het erover eens dat de aanslag daarom nog moet worden verlaagd tot € 15.661,76.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil of ter zake van het object in aanbouw een aanslag in de gebrui-kersbelasting mag worden opgelegd aan belanghebbende.
Voorts beroept belanghebbende zich op bij haar gewekt vertrouwen dat een dergelijke aanslag achterwege zou blijven.
5. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan nog toegevoegd, zakelijk weergegeven:
5.1. namens belanghebbende:
De juistheid van de aanduiding van het belastingobject op het aanslagbiljet is niet in geschil. Het gaat om één belastingobject.
De berekening van het aanslagbedrag na vermindering van de WOZ-waarde tot € 8.825.000 op € 15.661,76 is niet in geschil.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gehandhaafd. Belanghebbende is van oordeel dat de gemeente de beleidswijziging aan belanghebbende zelf bekend had moeten maken.
Er is geen sprake van een concrete toezegging dat ter zake van het pand in aanbouw geen ge-bruikersbelasting zou worden geheven. Over vorige jaren is geen aanslag in de gebruikersbe-lasting opgelegd.
5.2. namens verweerder:
Wanneer een eigenaar op zijn grond laat bouwen is sprake van gebruik door die eigenaar, dat is vaste jurisprudentie.
Het citaat uit de Vakstudie op blz. 4 van de pleitnota van belanghebbende is onvolledig. De tekst vervolgt met een passage dat ter zake van gebouwen in aanbouw juist wel gebruikersbe-lasting mag worden geheven.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Onder de onder 3.1 vermelde omstandigheden is belanghebbende op de peildatum 1 ja-nuari 2000 terecht als gebruiker van het belastingobject (in aanbouw) aangemerkt en deswege in de onroerendezaakbelastingen gebruikersbelasting betrokken.
Het andersluidende standpunt van belanghebbende vindt geen steun in de wet, de Verordening of de jurisprudentie. In het bijzonder blijkt daaruit niet dat onder gebruik van een onroerende zaak in de zin van artikel 220, onder a, van de Gemeentewet of artikel 1, eerste lid, onder a, van de Verordening uitsluitend kan worden begrepen gebruik waarvoor de zaak uiteindelijk is bedoeld, in het onderhavige geval gebruik als bioscoop.
6.2. De gemeente heeft openbaar bekendgemaakt dat zij haar beleid om ter zake van objecten in aanbouw geen gebruikersbelasting te heffen met ingang van het belastingjaar 2000 zou wij-zigen. Bewijsstukken van die bekendmaking zijn overgelegd. Op de peildatum 1 januari 2000 had belanghebbende reeds van die wijziging op de hoogte kunnen zijn door kennisneming van de onder 3.2 bedoelde voordracht, welke evenals het daaruit voortgevloeide besluit van de gemeenteraad in 1999 is gepubliceerd.
De gemeente was niet gehouden om al degenen voor wie die beleidswijziging van belang zou zijn, waaronder belanghebbende, afzonderlijk in te lichten over die beleidswijziging.
Van in rechte te beschermen vertrouwen dat aan belanghebbende geen aanslag in de gebrui-kersbelasting voor het jaar 2000 zou worden opgelegd, is dan ook geen sprake. Met name is daartoe onvoldoende de enkele omstandigheid dat over vorige jaren geen aanslag is opgelegd.
6.3. Partijen zijn het erover eens dat de aanslag moet worden verminderd tot € 15.661,76.
7. Proceskosten
Nu de bestreden uitspraak wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig verweerder te ver-oordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag van de proces-kosten gesteld op € 966 (A.1 en 8. = 2 punten; C. factor 1,5; € 322 per punt).
8. Beslissing
Het Hof
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt de uitspraak van verweerder;
? vermindert de aanslag tot € 15.661,76;
? veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van € 966 aan proceskosten en wijst de gemeente Amsterdam aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
? gelast de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht ad € 232 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 13 augustus 2004 door mrs. Onnes, Schaap en Steenbergen, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechts-hof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces-kosten.