Hof Leeuwarden, 27-02-2009, nr. 27/08
ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4590
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
27-02-2009
- Zaaknummer
27/08
- LJN
BH4590
- Vakgebied(en)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4590, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 27‑02‑2009; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
V-N 2009/23.18 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/719 met annotatie van mr. drs. E.J.H. Vermeulen
Uitspraak 27‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is (enkel nog) in geschil het antwoord op de vraag of de in de akte van levering opgenomen bepalingen in hun onderling verband en samenhang bezien, zijn aan te merken als een verkoopregulerend beding als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR).
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 27/08
Uitspraakdatum: 27 februari 2009
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak AWB06/1796 van de rechtbank Leeuwarden (: de rechtbank) van
7 januari 2008 in het geding tussen
Stichting X, gevestigd te Z, belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De inspecteur heeft aan belanghebbende onder aanslagnummer 00000000 (dagtekening 22 maart 2006) een naheffingsaanslag opgelegd in de overdrachtsbelasting ten bedrage van
€ 6.300,-.
1.2 Nadat belanghebbende daartegen een bezwaarschrift had ingediend, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 23 juni 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3 Bij uitspraak van 7 januari 2008, verzonden op 10 januari 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden het door belanghebbende ingestelde beroep tegen voornoemde uitspraak gegrond verklaard, de uitspraak en de naheffingsaanslag vernietigd, de inspecteur in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 644,- en de Staat der Nederlanden gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281,- aan haar te vergoeden.
Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
1.4 Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 18 februari 2008 (met bijlagen), bij het hof ingekomen op 19 en 20 februari 2008.
Belanghebbende heeft een verweerschrift in hoger beroep (met bijlage) ingediend, ingekomen op 14 maart 2008.
1.5 De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2009. Belanghebbendes gemachtigde mr. A is verschenen, bijgestaan door mw. mr. B. Namens de inspecteur is verschenen de heer C.
1.6 De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Door de rechtbank vastgestelde feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (de rechtbank noemt belanghebbende eiseres en de inspecteur verweerder).
"Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres heeft op 7 januari 2005 van de gemeente Groningen (de gemeente) de juridische eigendom verkregen van het perceel a-weg te Z voor een koopsom van € 1. Wegens die verkrijging heeft de bij de akte van levering betrokken notaris namens eiseres € 5.700 aan overdrachtsbelasting voldaan, berekend over een waarde van de onroerende zaak van € 95.000.
2.2 De onroerende zaak betreft een boerderij die op de nominatie staat te worden gesloopt. Ten tijde van de verkrijging is het object om niet ten behoeve van bewoning in gebruik bij de bewoonster. De bewoonster heeft het pand met haar partner en vijf kinderen gekraakt, nadat het gezin wegens wangedrag uit een van de woningen van eiseres is gezet. De situatie waarin het gezin verkeerde is breed uitgemeten in de media. De gemeente heeft de krakers gedoogd, omdat men verwachtte dat terugplaatsing in een woonwijk meer problemen zou geven.
2.3 In de akte van levering zijn eiseres en de gemeente het volgende met elkaar overeengekomen:
Aanvaardingsplicht
1. Tenzij partijen gezamenlijk anders overeenkomen, is X verplicht het verkochte aan de gemeente te koop aan te bieden tegen een koopsom van één euro(€ 1,00) en de gemeente is verplicht een dergelijk aanbod tot koop te aanvaarden, tengevolge waarvan tussen X en de gemeente een koopovereenkomst zal ontstaan, op het moment dat de hiervoor gemelde gebruiker (…) het gebruik van het verkochte feitelijk heeft gestaakt en het verkochte metterwoon heeft verlaten en zij mitsdien ook geen gebruik van het verkochte meer maakt op grond van enige andere titel.
2. (…)
3. X is voorts verplicht, na voorafgaand schriftelijk verzoek van de gemeente daartoe, het verkochte aan de gemeente te koop aan te bieden tegen een koopsom van één (€ 1,00) euro en de gemeente is verplicht een dergelijk aanbod tot koop te aanvaarden, tengevolge waarvan tussen X en de gemeente een koopovereenkomst zal ontstaan, op het moment dat de gemeente het verkochte nodig heeft in verband met een voorgenomen plan- of herontwikkeling.
Verder zijn in deze akte bedingen opgenomen dat eiseres bij teruglevering schadeloos wordt gesteld voor diverse gedurende haar eigendomsperiode te maken kosten en dat zij geen garanties hoeft te verstrekken aan de gemeente noch enig risico hoeft te dragen over de staat van het alsdan terug te leveren object. Ook heeft eiseres de verplichting op zich genomen met de bewoonster een bruikleenovereenkomst te sluiten, overigens zonder de verwachting dat dit zal leiden tot inkomsten voor eiseres.
2.4 Na een ambtelijke taxatie van de onroerende zaak, met als uitkomst een waarde van € 200.000, heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd van € 6.300.
2.5 Bij zijn uitspraak op bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag gehandhaafd."
2.6 Partijen hebben ten aanzien van deze feiten geen grieven naar voren gebracht, zodat het hof eveneens van deze feiten zal uitgaan.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1 Tussen partijen is (enkel nog) in geschil het antwoord op de vraag of de in de akte van levering opgenomen bepalingen in hun onderling verband en samenhang bezien, zijn aan te merken als een verkoopregulerend beding als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR).
3.2 De inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en handhaving van de naheffingsaanslag.
3.3 Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.4 Tussen partijen is niet in geschil dat bij het gelijk van belanghebbende de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, terwijl bij het gelijk van de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
4. De overwegingen van het hof in hoger beroep
4.1 Krachtens artikel 9, vijfde lid, WBR wordt de maatstaf voor de heffing van overdrachtsbelasting gesteld op de tegenprestatie, indien voor een onroerende zaak een verkoopregulerend beding geldt dat rechtstreeks of middellijk jegens de verkrijger is gemaakt door (voor zover thans van belang) een publiekrechtelijk lichaam. In dat geval worden voor de bepaling van de tegenprestatie de uit het beding voortvloeiende lasten buiten aanmerking gelaten.
4.2 Het vijfde lid (tot 2005 het vierde lid) is toegevoegd bij de wet van 20 december 1979, Stb. 27 december 1979, nr. 703.
In de memorie van toelichting op die wet (zitting 1979/80, nr. 15 843) wordt gesteld, dat in het begin van de zeventiger jaren tal van gemeenten ertoe zijn overgegaan bij verkoop van bouwgrond voor premiewoningen, en de laatste jaren ook voor vrije-sector-woningen, in de overeenkomst bepalingen op te nemen, die de koper beperken in de mogelijkheid om de onroerende zaak, tijdens de bouw of na de voltooiing van de bouw, naar eigen goeddunken te vervreemden.
4.3 Gelet op hetgeen onder 2.3 aanhef en de schuin weergegeven tekst is vermeld en voorts het vermelde onder 4.1 en 4.2 is naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval sprake van verkoopregulerend beding als genoemd in artikel 9, lid 5, WBR. Hetgeen door de inspecteur is aangevoerd kan, mede gelet op de duidelijke wettekst, waarin niet is vastgelegd dat de regeling bij uitsluiting is bedoeld om een gemeente of woningbouwcorporatie in staat te stellen meer greep op het huisvestingsbeleid te krijgen en/of speculatie in nieuwbouwwoningen tegen te gaan, niet tot een ander oordeel leiden.
4.4 Gelet op het hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 en het onder 3 vermelde dient het hoger beroep ongegrond te worden verklaard en moet worden beslist als volgt.
4.5 Van de Staat der Nederlanden zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 27l, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een griffierecht worden geheven van € 433,-.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof bepaalt deze kosten op grond van het Be¬sluit proceskosten bestuursrecht op 2 (punten) x 1,5 (wegingsfactor) x € 322,- = € 966,-, welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het hof
? verklaart het hoger beroep ongegrond;
? bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
? veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep, te bepalen op € 966,-; en
? wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 27 februari 2009 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter,
mr. G.M. van der Meer en mr.dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 4 maart 2009 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.