HR, 05-06-1996, nr. 31 345
ECLI:NL:HR:1996:AA1992
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-06-1996
- Zaaknummer
31 345
- LJN
AA1992
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:AA1992, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑06‑1996; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 1996/4925, 7 met annotatie van Redactie
Uitspraak 05‑06‑1996
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 mei 1995 betreffende na te melden aan X te Z over het jaar 1987 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1987 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.828,--, welke aanslag na bezwaar verminderd is tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.748,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 110.300,--, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 25% is kwijtgescholden. Belanghebbende is van de navorderingsaanslag en het besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de navorderingaanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 98.752,--, zonder verhoging.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Belanghebbende reisde in 1987 gedurende 50 weken gemiddeld 2 à 3 maal per week voor het verrichten van arbeid vanuit zijn woning in Z via zijn kantoor aldaar naar R en vervolgens via het kantoor in Z weer naar huis. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het reizen tussen het kantoor in Z en R niet is aan te merken als woon-werkverkeer in de zin van artikel 3 van de Uitvoeringsbeschikking inkomstenbelasting 1964. 3.3. Dit oordeel wordt in het middel terecht bestreden. Uitgaande van de in 3.1 vermelde feiten is het reiskostenforfait van toepassing op de afstand tussen de woning van belanghebbende en de arbeidsplaats in R als de verstgelegen arbeidsplaats. 3.4. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen ter nadere vaststelling van het belastbare inkomen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is op 5 juni 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, een de raadsheren Urlings, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.