HR, 15-03-2000, nr. 34 999
ECLI:NL:HR:2000:AA5141
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-03-2000
- Zaaknummer
34 999
- LJN
AA5141
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA5141, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑03‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
BNB 2000/220 met annotatie van J.C.K.W. BARTEL
WFR 2000/459
V-N 2000/15.7 met annotatie van Redactie
JB 2000/156 met annotatie van Rosery Niessen-Cobben
NTFR 2000/515 met annotatie van mr. M.J. Hamer
Uitspraak 15‑03‑2000
Inhoudsindicatie
-
Nr. 34999
15 maart 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X AG te Z (Zwitserland) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 november 1998 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 150.000,-- met een verhoging van f 1.000,-- vanwege niet tijdige aangifte. In het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is belanghebbende bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard en de uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De Inspecteur heeft ten name van belanghebbende een aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het onderhavige jaar (1993) uitgereikt aan het adres b-straat 1 in R, zijnde het bedrijfsadres van B, die destijds - tot de verkoop van de woning in of na 1996 - woonde aan de c-straat 1 te S. Het aangiftebiljet is ondanks een aanmaning in juni 1995 en schriftelijke waarschuwingen van 19 en 25 oktober 1995 niet ingediend of oningevuld retour gezonden. Wel zijn de waarschuwingen retour gezonden. B is in de jaren 1987 tot en met 1996 betrokken geweest bij een aantal transacties van belanghebbende, hierbij handelende namens belanghebbende dan wel namens belanghebbendes wederpartij.
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend 15 februari 1996, geadresseerd c-straat 1, S en naar dat adres verzonden. Op 4 oktober 1996 is door de belastingdienst derdenbeslag gelegd op een door belanghebbende aangehouden rekening bij een notariskantoor. Bij brief met dagtekening 30 oktober 1996 heeft belanghebbende een volmacht verstrekt aan CC, advocaat, om haar in belastingaangelegenheden te vertegenwoordigen. In het briefhoofd van laatstbedoelde brief is een Zwitsers adres vermeld. Het bezwaarschrift is door de Inspecteur op 28 november 1996 ontvangen.
3.2. Voor het Hof was - voorzover in cassatie van belang - tussen partijen in geschil of de Inspecteur belanghebbende terecht in haar bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld: dat het aannemelijk is dat belanghebbende op of rond 4 oktober 1996 door het notariskantoor op de hoogte is gesteld van de opgelegde aanslag; dat te rekenen vanaf 4 oktober 1996 tot en met 27 november 1996 ruim zeven weken zijn verstreken; dat belanghebbende niet binnen de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt. Tegen dit oordeel keren zich de middelen.
3.4. In artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (tekst 1996; hierna: Awb) is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:8, lid 1, Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Indien de belanghebbende met vertraging kennis neemt van een aanslag of van het feit dat een aanslag is opgelegd, en daardoor pas na het verstrijken van de bezwaartermijn een bezwaarschrift indient, kan het bezwaar slechts met toepassing van artikel 6:11 Awb ontvankelijk zijn. Indien evenwel de aanslag niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van de ontvangst door de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger van het aanslagbiljet of van een afschrift daarvan (vergelijk HR 12 april 1978, nr. 18686, BNB 1978/128 en HR 25 augustus 1982, nr. 21315, BNB 1982/259); het aanslagbiljet moet in dat geval worden geacht de voorafgaande dag aan de belanghebbende te zijn toegezonden.
3.5. In cassatie moet veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat in het onderhavige geval het aanslagbiljet niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De enkele - door het Hof aannemelijk geachte - omstandigheid dat belanghebbende op of rond
4 oktober 1996 door het notariskantoor op de hoogte is gesteld van de opgelegde aanslag, doet, gelet op het hiervóór in 3.4 overwogene, de bezwaartermijn niet aanvangen. Immers, de desbetreffende overweging van het Hof maakt niet duidelijk dat het aanslagbiljet zelf of een afschrift daarvan door belanghebbende dan wel zijn vertegenwoordiger is ontvangen. In zoverre treffen de middelen derhalve doel.
3.6. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 35000 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten fiscale procedures.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te
’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht van ƒ 315,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van de gedingen in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 15 maart 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.