Rb. Breda, 11-10-2005, nr. 05/0267
ECLI:NL:RBBRE:2005:AU4117, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
11-10-2005
- Zaaknummer
05/0267
- LJN
AU4117
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2005:AU4117, Uitspraak, Rechtbank Breda, 11‑10‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ6674, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑10‑2005
Inhoudsindicatie
Erflater had Nederland geruime tijd geleden metterwoon verlaten. Toen hij ernstig ziek werd heeft zijn zuster, de enige erfgename, hem naar Nederland gehaald om hier verpleegd te worden. Twee maanden daarna is hij overleden. In geschil is de aanslag recht van successie. De rechtbank oordeelt dat erflater, naar de omstandigheden beoordeeld, noch ten tijde van zijn overlijden noch in de tien jaar daarvoor (ten aanzien van deze fictie rust de bewijslast op verweerder) zijn woonplaats had in Nederland en dat ten onrechte recht van successie is geheven over diens nalatenschap.
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/0267
Uitspraakdatum: 11 oktober 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde [gemachtigde] te [woonplaats],
en
de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor Buitenland, Heerlen,
verweerder,
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1999 een aanslag recht van successie opgelegd naar een belastbare verkrijging van ƒ 10.950,= uit de nalatenschap van [erflater]. Met dagtekening 17 november 2004 is een navorderingsaanslag recht van successie opgelegd naar een belastbare verkrijging van ƒ 301.340,=.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van eiser een griffierecht geheven van € 37,=. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Eiser heeft bij brief van 5 september 2005 nadere stukken ingediend als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2005 te Breda. Partijen zijn daar verschenen.
1.5. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Namens eiser is een pleitnota (getiteld: reactie op het verweerschrift van de inspecteur en reactie op de pleitnota van de inspecteur) met bijlagen voorgedragen en overgelegd. Verweerder heeft op de bijlagen kunnen reageren. Bovengenoemde stukken behoren tot de stukken van het geding.
1.6. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Eiser is de zuster van [erflater], overleden op 20 december 1999 (verder: erflater). Zij is zijn enige erfgename. Op 23 oktober 2000 heeft eiser aangifte gedaan voor het recht van successie in verband met de nalatenschap. Het zuivere saldo van de nalatenschap beliep volgens de aangifte ƒ 10.950,=. De aanslag recht van successie is opgelegd met dagtekening 17 november 2000, conform de aangifte. Later is gebleken dat tot de nalatenschap niet aangegeven banktegoeden behoorden. Naar aanleiding hiervan is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
2.2. Erflater, geboren op [geboortedatum], stond tot 9 januari 1991 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [G.] op het adres [adres]. Dat was het woonadres van zijn ouders. De ouders hebben bij akte van 20 september 1990 hun woning verkocht aan eiser en erflater, ieder voor de onverdeelde helft, onder voorbehoud van het zakelijk recht van gebruik en bewoning. In de akte is het adres van de ouders vermeld als woonplaats van erflater. In 1994 hebben de ouders het huis metterwoon verlaten en hebben eiser en erflater het huis verkocht. In de akte van verkoop is vermeld dat erflater geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2.3. Erflater heeft op enig moment Nederland metterwoon verlaten. Hij woonde tot in elk geval mei 1999 op Mallorca. Hij verbleef daar in een camper. Hij verdiende de kost door, tezamen met twee partners, pleziervaartuigen voor korte perioden te onderhouden en bemannen. In mei 1999 is eiser benaderd door de partners van erflater in verband met de ziekte van haar broer. Zij is toen met haar echtgenoot haar broer gaan bezoeken, en heeft met hem afgesproken dat hij voor medische behandeling naar Nederland zou komen. In oktober 1999 ontving eiser bericht vanuit Frankrijk dat haar broer daar met zijn camper was aangetroffen in slechte staat, en dat hij was opgenomen in een ziekenhuis. Eiser is met haar echtgenoot naar Frankrijk gereisd en heeft transport van erflater per ambulance naar Nederland geregeld. Erflater is op 15 oktober 1999 opgenomen in het Radboudziekenhuis te Nijmegen en daarna, toen duidelijk was dat hij terminaal was, in een verzorgingsinstituut en tenslotte in een hospice in Roosendaal, alwaar hij op 20 december 1999 is overleden. In december 1999 heeft erflater twee bedragen van ƒ 225.347,81 respectievelijk ƒ 103.581,69 overgeboekt van Duitse bankrekeningen naar de bankrekening van eiser. De litigieuze navorderingsaanslag heeft betrekking op deze bedragen, na aftrek van door eiser voor de ziekte van erflater gemaakte kosten.
2.4. Tot de stukken behoren:
- een proces-verbaal van beslag, gedateerd 4 oktober 1989, gericht aan erflater op het adres [adres] te [G.], betreffende een aanslag inkomstenbelasting en een aanslag premie volksverzekeringen voor het jaar 1989 ter grootte van in totaal ƒ 13.016,=, met de vermelding dat erflater op dit adres niet is aangetroffen;
- 2 kennisgevingen van de Belastingdienst met dagtekening 27 september 1991, van ambtshalve vermindering tot nihil van voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1988, gericht aan erflater, p/a [adres] te [G.];
- Een paspoort ten name van erflater, afgegeven door de Nederlandse ambassade te Tunis op 21 december 1984 en verlengd door de Nederlandse ambassade te Madrid op 17 oktober 1989, zonder vermelding van erflaters woonplaats.
- Een kopie van een brief, gedateerd 20-10-’90 te Cannes, met vermelding van afzender [erflater], met onder meer de volgende tekst:
“Geachte ontvanger.
Per omgaande is mij ter ore gekomen dat u mijn ouders lastig valt met belastingpapieren van mij.
Ik ben al sinds jaren niet meer in Nederland werkzaam of woonachtig.
Ik heb indertijd bij mijn vertrek inderdaad ’t laatste halfjaar geen belasting betaalt.
Dat wil ik gaarne in orde brengen en zo snel ik weer in nederland terug kom, zal ik me melden voor een afspraak om over de hele zaak te praten, want ik snap van al die papieren niets, want er staan allemaal verschillende jaartallen op en ik zo graag willen weten over welke aanslag ‘t precies gaat
Met vriendelijke groeten. [erflater]. Cannes.”
3. Het geschil
3.1. In geschil is uitsluitend of erflater ten tijde van zijn overlijden binnen het Rijk woonde of geacht werd binnen het Rijk te wonen in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Successiewet (verder: de Wet). Indien erflater geacht wordt binnen het Rijk te hebben gewoond, is in geschil of de fictie van artikel 3, eerste lid, van de Wet in strijd is met het EU-verdrag. De berekening van de navorderingsaanslag is niet in geschil. Evenmin is in geschil dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, alsmede op het verhandelde ter zitting. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
De gemachtigde:
De Belastingdienst heeft ons nooit de gelegenheid geboden om te worden gehoord. Men zei: we weten alles wel.
Toen erflater ziek werd, is in eerste instantie contact met ons opgenomen door zijn compagnons. Daarna hebben we zelf contact met hem gezocht.
Erflater is overleden aan longkanker met uitzaaiingen in de hersenen. Hij is van Mallorca naar Frankrijk gereisd en verbleef daar geheel verzwakt in zijn camper. De mensen daar hadden hem naar het ziekenhuis gebracht. Hij was erg verzwakt. Door goede voeding is hij daar weer opgeknapt en in overleg met de arts is hij per ambulance naar Nederland vervoerd. Toen hij naar het verpleeghuis ging, was duidelijk dat herstel niet meer mogelijk was. Wij hebben geen gegevens dat er in het buitenland belasting is geheven. In Mallorca zijn we niet meer teruggeweest. Erflater werkte daar in een groep van 3 mensen die zich verhuurden aan booteigenaren. Hij was de technische man en deed het onderhoud. Hij woonde in Mallorca in een camper. In het huis in [G.] hebben de ouders gewoond tot 1994. Toen is het verkocht. Ik lees u voor uit de verkoopakte: daarin staat dat erflater geen vaste woon- of verblijfplaats had. De laatste maand van zijn leven wilde erflater nog enkele mensen zien, waaronder zijn ex-echtgenote. Er zijn 5 of 6 mensen langs geweest. Die waren ook op de begrafenis. Het geld dat erflater naar Nederland heeft overgemaakt, kwam van Duitse bankrekeningen.
Verweerder:
In de aanslagfase is horen niet verplicht. Als eiser er wel om heeft gevraagd, is het niet netjes indien daar niet op is gereageerd.
Ik ken de bijlagen bij de pleitnota van eiser. Eiser stelt in de stukken dat zij voor haar broer heeft gezorgd zoals voor een echtgenoot en dat het plaatsvond in de familiesfeer.
Ik weet niet of erflater terminaal ziek was toen hij naar Nederland kwam. De wil om terug te gaan, wordt niet door uiterlijk waarneembare omstandigheden gedragen. Er bleef niets achter op Mallorca.
Ik kan onmogelijk vaststellen of de brief aan de ontvanger die eiser heeft overgelegd, afkomstig is van erflater. De brief zal nu niet meer bij de ontvanger aanwezig zijn. Een kopie is onvoldoende bewijs dat erflater die brief ook heeft verzonden. Maar ook als de brief echt is, brengt dat niet mee dat erflater ten tijde van zijn overlijden al 10 jaar weg was. Bij het passeren van de notariële akte in 1990 gaf hij een ander adres op. En het woonbegrip van erflater is misschien niet het fiscale woonbegrip. In het buitenland had erflater niets.
De aanslagen ten name van erflater staan bij de belastingdienst niet meer in het bestand. Als er geen aanslagen zijn, wil dat niet zeggen dat je niet in Nederland belastingplichtig bent. Als er nihilaanslagen zijn, zat erflater dus wel als Nederlands belastingplichtige in het bestand.
Er kan van worden uitgegaan dat erflater altijd binnen de lidstaten van de Europese Unie heeft gewoond.
Ik neem aan dat in de verkoopakte van het huis in [G.] in 1994 is vermeld dat erflater geen vaste woon- of verblijfplaats had.
3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 1 van de Wet bepaalt dat recht van successie wordt geheven van de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand, die ten tijde van dat overlijden binnen het Rijk woonde. Artikel 4 van de AWR bepaalt, dat waar iemand woont naar de omstandigheden wordt beoordeeld.
4.2. Vaststaat dat erflater vóór oktober 1999 niet in Nederland woonde en dat hij toen alleen naar Nederland is gekomen in verband met zijn ziekte, teneinde hier medische verzorging te genieten. Niet is gesteld of gebleken dat erflater andere banden had met Nederland dan zijn Nederlandse nationaliteit. De omstandigheid dat erflater banktegoeden tot de onder 2.3 vermelde bedragen heeft overgemaakt naar de rekening van zijn zuster, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat hij daardoor een duurzame band met Nederland beoogde of kreeg, nu aannemelijk is dat die bedragen bedoeld waren ter vergoeding van de door eiser in verband met zijn ziekte gemaakte kosten alsmede ter dekking van de ziektekosten. Niet is aannemelijk dat erflater, die immers al jaren buiten Nederland woonde, beoogde om, na de mogelijke genezing van zijn ziekte, in Nederland te blijven. De omstandigheid dat hij uiteindelijk binnen twee maanden na zijn komst naar Nederland alhier is overleden, is dan onvoldoende voor de conclusie dat hij ten tijde van dat overlijden hier te lande woonde. Ook indien, zoals verweerder stelt, erflater toen hij naar Nederland terugkeerde of kort daarna moet hebben beseft dat de terugkeer definitief was – wat daar overigens ook van zij – leidt dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet tot het oordeel dat erflater toen zijn woonplaats in Nederland kreeg.
4.3. Voor dat geval stelt verweerder dat erflater, gezien het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Wet, geacht wordt hier te lande te hebben gewoond ten tijde van zijn overlijden, aangezien hij toen Nederland nog geen 10 jaar metterwoon had verlaten.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat erflater op de datum van zijn overlijden, 20 december 1999, Nederland nog geen 10 jaar metterwoon had verlaten, rust op verweerder. Verweerder heeft in verband daarmee gewezen op de inschrijving van erflater tot 1991 in de bevolkingsadministratie te [G.]. Eiser heeft daar tegenover ingebracht de onder 2.4, laatste streepje, weergegeven kopiebrief. De rechtbank stelt voorop geen reden te hebben om aan de echtheid van deze brief te twijfelen nu de inhoud ervan correspondeert met het gegeven dat aan erflater voorlopige aanslagen zijn opgelegd waarvoor in 1989 invorderingsmaatregelen zijn getroffen en de handtekening onder de brief duidelijke gelijkenis vertoont met de handtekening van het paspoort. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met overlegging van deze brief voldoende aannemelijk gemaakt dat erflater, hoewel nog ingeschreven in [G.], feitelijk reeds zeer geruime tijd vóór oktober 1990 Nederland metterwoon had verlaten. Uit de in de brief gebruikte term “jaren” leidt de rechtbank af, dat de situatie dat erflater Nederland metterwoon had verlaten zich ook reeds voordeed op 20 december 1989, derhalve 10 jaar voor erflaters overlijden. De door eiser verdedigde stelling dat het adres in [G.] slechts als postadres functioneerde, wordt gestaafd door deze brief en tevens door de omstandigheid dat ook na de uitschrijving van erflater uit het bevolkingsregister van [G.] op 9 januari 1991 het adres nog als postadres voor erflater werd gebruikt, zoals blijkt uit de ambtshalve verminderingen van de aanslagen over 1988 die zijn gedagtekend 27 september 1991.
4.5. Verweerder heeft zich ook beroepen op het door eiser overgelegde stuk betreffende de invordering van aanslagen over 1989, uit welke stuk hij afleidt dat erflater in 1989 hier te lande woonde. Naar het oordeel van de rechtbank kan zulks niet uit dit stuk worden afgeleid. In de eerste plaats niet, omdat dit document, gezien de datum (oktober 1989), blijkbaar betrekking heeft op voorlopige aanslagen, welke aanslagen, naar van algemene bekendheid is, veelal automatisch worden opgelegd, derhalve zonder onderzoek naar de feitelijke situatie van de betrokkene. In de tweede plaats niet omdat eiser heeft aangetoond dat over het jaar 1988 opgelegde voorlopige aanslagen zijn teruggebracht tot nihil en verweerder op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het met de aanslagen over 1989 anders is gelopen. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij over de aanslagregeling ten name van erflater niets meer kan achterhalen. De rechtbank is van oordeel dat, nu de Wet een termijn van tien jaar verbindt aan de fictieve woonplaats van artikel 3, eerste lid, van de Wet en op verweerder de bewijslast rust omtrent de woonplaats van erflater in die tien jaar, de omstandigheid dat gegevens van de belastingdienst omtrent individuele belastingplichtigen niet zolang worden bewaard voor risico van verweerder dient te komen.
4.6. Het onder 4.1 tot en met 4.5 overwogene, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot het oordeel dat erflater noch ten tijde van zijn overlijden, noch in de tien jaar daarvóór zijn woonplaats had in Nederland en dat ten onrechte recht van successie is geheven over diens nalatenschap. De navorderingsaanslag zal derhalve worden vernietigd. De overige grieven van eiser behoeven geen behandeling meer.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de reiskosten van eisers gemachtigde welke de rechtbank in goede justitie schat op € 20,=. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de onderhavige navorderingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 20,=, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37,= vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, mr. A. Zander en mr. D. Hund. De beslissing is op 11 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.