HR, 29-04-2005, nr. 38 393
ECLI:NL:HR:2005:AT4892
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-04-2005
- Zaaknummer
38 393
- LJN
AT4892
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AT4892, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑04‑2005; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 2005/256 met annotatie van J.W. Zwemmer
FED 2005/80 met annotatie van H.M. KAPPELLE
Belastingadvies 2005/11.10
V-N 2005/25.10 met annotatie van Redactie
Uitspraak 29‑04‑2005
Inhoudsindicatie
Kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Totstandgekomen uiterlijk 15 oktober 1990?
Nr. 38.393
29 april 2005
AZ
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 mei 2002, nr. 00/00706, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 42.027.
Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 54.027, met een verhoging van 100 percent, van welke verhoging de Inspecteur 50 percent heeft kwijtgescholden.
Het door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard, de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 47.027 en de verhoging kwijtgescholden tot op 25 percent van de nagevorderde belasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Bij de toepassing van artikel 75, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst sedert 1 januari 1992) kan de vraag rijzen, zoals ook in de onderhavige zaak, of een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule tot stand gekomen is uiterlijk op 15 oktober 1990, dan wel nadien. Ten aanzien van die vraag wordt het volgende vooropgesteld.
Wettelijk kader
3.2. Als elke overeenkomst komt ook de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217, lid 1, BW). De desbetreffende verklaringen moeten, om hun werking te hebben, de persoon tot wie zij zijn gericht, hebben bereikt (artikel 3:37, lid 3, eerste volzin, BW). Uit het samenstel van deze beide regels volgt dat de overeenkomst tot stand komt op het moment waarop de aanvaarding de aanbieder bereikt.
Aanvraagformulieren
3.3.1. Bij de totstandbrenging van kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule wordt veelvuldig gebruik gemaakt van een aanvraagformulier, dat door een bepaalde, op dat formulier aangeduide verzekeringsmaatschappij ter beschikking wordt gesteld. Inzending van een dergelijk aanvraagformulier door de aspirant-verzekeringnemer aan de daarin aangeduide verzekeringsmaatschappij kan, afhankelijk niet alleen van de tekst van het formulier maar ook van de overige omstandigheden van het geval, in het hiervoor omschreven wettelijk kader de betekenis hebben hetzij van aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer van een aanbod van de verzekeringsmaatschappij, hetzij van een aanbod van de aspirant-verzekeringnemer, hetzij van een uitnodiging zijnerzijds tot het doen van een aanbod.
3.3.2. Ofschoon de term "aanvraagformulier" in een andere richting wijst, behoeft gebruikmaking van zodanig formulier door de aspirant-verzekeringnemer niet eraan in de weg te staan de daarop gestelde verklaring als aanvaarding aan te merken. De inzending van een aanvraagformulier door de aspirant-verzekeringnemer kan echter slechts gelden als aanvaarding indien daaraan een (bindend) aanbod van de betrokken verzekeringsmaatschappij voorafgegaan is. Het aanbod van de verzekeringsmaatschappij kan een specifiek tot de betrokken aspirant-verzekeringnemer gerichte offerte zijn geweest; het kan ook een zogenoemd openbaar aanbod zijn geweest.
Van een openbaar aanbod is echter niet reeds sprake indien de verzekeringsmaatschappij op voorhand standaardcondities bekendgemaakt heeft waarop zij - zonder nadere risicoselectie - bereid is kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule af te sluiten. Zodanige bekendmaking kan slechts worden aangemerkt als een (bindend) openbaar aanbod indien tevens is voldaan aan het bijkomende vereiste dat de verzekeringsmaatschappij op voorhand heeft doen blijken van haar wil zich overeenkomstig die condities te binden jegens een ieder die haar een volledig ingevuld aanvraagformulier toezendt; anders gezegd, indien aannemelijk is dat de verzekeringsmaatschappij op voorhand de bevoegdheid heeft prijsgegeven om te weigeren een overeenkomst aan te gaan met een uit het publiek naar voren tredende, haar onwelgevallige aspirant-verzekeringnemer.
3.3.3. Indien aan dit bijkomende vereiste niet is voldaan, maar het aanvraagformulier is ingevuld aan de hand van vooraf bekendgemaakte standaardcondities als zo-even bedoeld, zal de indiening van dit formulier in de regel gelden als een aanbod van de aspirant-verzekeringnemer. Immers in dat geval kan in de regel ervan worden uitgegaan dat hij de wil heeft gebonden te zijn zodra de verzekeringsmaatschappij aanvaardt.
3.3.4. De hiervoor onder 3.3.3 bedoelde regel lijdt uitzondering indien aannemelijk is dat de aspirant-verzekeringnemer zich zijn definitieve beslissing wenst voor te behouden tot op kennisneming van een gedetailleerde, op hem toegesneden offerte van de verzekeringsmaatschappij. In dat geval geldt de inzending van het aanvraagformulier als uitnodiging tot het doen van een aanbod.
Tussenpersonen
3.4.1. De totstandbrenging van een overeenkomst wordt, zoals gezegd, voltooid op het moment waarop de aanvaarding de aanbieder bereikt. Daarvan is mede sprake indien de aanvaarding een gevolmachtigde van de aanbieder bereikt.
Van belang is hierbij dat niet alleen sprake is van een gevolmachtigde van de aanbieder (1) indien deze bevoegd is om namens de aanbieder de verzekering te sluiten (artikel 3:60, lid 1, BW), maar ook (2) indien hij slechts de beperktere bevoegdheid heeft (bijvoorbeeld krachtens zijn rechtsverhouding tot de aanbieder) om namens de aanbieder verklaringen in ontvangst te nemen (zie artikel 3:60, lid 2, BW; hierna te noemen "beperkt gevolmachtigde").
3.4.2. De zogenoemde zelfstandige tussenpersoon is krachtens zijn rechtsverhouding tot de aspirant-verzekeringnemer doorgaans aan te merken als beperkt gevolmachtigde (zoals hiervoor bedoeld) van de aspirant-verzekeringnemer. Indien de verzekering tot stand komt door aanvaarding door de verzekeringsmaatschappij van een aanbod van de aspirant-verzekeringnemer (zie hiervoor onder 3.3.3), en de verzekeringsmaatschappij haar aanvaarding overbrengt aan de zelfstandige tussenpersoon, is het tijdstip van totstandkoming derhalve het tijdstip waarop de aanvaarding de zelfstandige tussenpersoon bereikt. Dit is slechts anders indien door de inspecteur aangevoerde bijzondere omstandigheden meebrengen dat in het gegeven geval de zelfstandige tussenpersoon niet kan worden aangemerkt als beperkt gevolmachtigde van de aspirant-verzekeringnemer.
De zelfstandige tussenpersoon is doorgaans niet tevens (beperkt) gevolmachtigde (zoals hiervoor bedoeld) van de verzekeringsmaatschappij. Indien de verzekering tot stand komt door aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer van een aanbod van de verzekeringsmaatschappij (zie hiervoor onder 3.3.2), en de aspirant-verzekeringnemer zijn aanvaarding overbrengt aan de zelfstandige tussenpersoon, is het tijdstip van totstandkoming derhalve doorgaans eerst het tijdstip waarop de aanvaarding, na doorgifte door de zelfstandige tussenpersoon, de verzekeringsmaatschappij zelf bereikt.
In zaken als de onderhavige is het aan de belastingplichtige om bijzondere omstandigheden aan te voeren die de conclusie kunnen wettigen dat in het gegeven geval de zelfstandige tussenpersoon tevens moet worden aangemerkt als (beperkt) gevolmachtigde (zoals hiervoor bedoeld) van de verzekeringsmaatschappij. Slechts indien die conclusie gewettigd is, is de verzekering tot stand gekomen op het tijdstip waarop de aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer de zelfstandige tussenpersoon heeft bereikt.
3.4.3. Een inspecteur van een verzekeringsmaatschappij is doorgaans beperkt gevolmachtigde (zoals hiervoor bedoeld) van die verzekeringsmaatschappij, niet tevens van de aspirant-verzekeringnemer. Indien de verzekering tot stand komt door aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer van een aanbod van de verzekeringsmaatschappij, en de aspirant-verzekeringnemer (dan wel de door hem ingeschakelde zelfstandige tussenpersoon) de aanvaarding overbrengt aan zodanige inspecteur, is het tijdstip van totstandkoming derhalve het tijdstip waarop de aanvaarding die inspecteur bereikt. Dit is slechts anders indien - in gevallen als de onderhavige - door de belastingdienst aangevoerde bijzondere omstandigheden meebrengen dat in het gegeven geval de inspecteur niet kan worden aangemerkt als beperkt gevolmachtigde van de verzekeringsmaatschappij.
De onderhavige zaak
3.5. In cassatie herhaalt belanghebbende zijn reeds voor het Hof gevoerde betoog dat het door hem ingevulde, ondertekende, en op 10 oktober 1990 gedagtekende aanvraagformulier heeft te gelden als aanvaarding van een voorafgegaan aanbod van de betrokken verzekeringsmaatschappij, D. Voorzover het Hof onder 5.8 van zijn uitspraak anders heeft geoordeeld, behelst dit betoog dus een daartegen gerichte klacht.
3.6. De klacht kan belanghebbende slechts baten indien het aanvraagformulier D uiterlijk op 15 oktober 1990 heeft bereikt (zie hiervoor onder 3.2).
3.7. Onder 5.14 heeft het Hof niet aannemelijk geoordeeld dat het aanvraagformulier vóór of op 15 oktober 1990 bij D is ingekomen. Dit oordeel berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en is niet onbegrijpelijk. Voorzover de klachten zich daartegen richten, falen zij.
3.8. Belanghebbende heeft voor het Hof niet gesteld dat het aanvraagformulier vóór of op 15 oktober 1990 in ontvangst genomen is door een inspecteur van D. Zijn betoog berust op de opvatting dat de verzekering tot stand komt op het moment dat het aanvraagformulier getekend wordt ingeleverd bij de tussenpersoon. Deze opvatting kan evenwel, althans in het onderhavige geval, niet als juist worden aanvaard, op grond van het navolgende.
3.8.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat de door belanghebbende ingeschakelde tussenpersoon geen volmacht van D had om namens D overeenkomsten te sluiten. Belanghebbende heeft voor het Hof geen bijzondere omstandigheden aangevoerd als hiervoor onder 3.4.2 laatste alinea bedoeld, zodat in het onderhavige geval de door belanghebbende ingeschakelde tussenpersoon niet kan worden aangemerkt als beperkt gevolmachtigde (zoals hiervoor onder 3.4.1 bedoeld) van D.
3.8.2. Voor het eerst in cassatie heeft belanghebbende gesteld dat D bij hem de schijn heeft gewekt dat die tussenpersoon bevoegd was D te vertegenwoordigen. Die stelling vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor de cassatieprocedure geen mogelijkheid biedt.
3.9. Op grond van het hiervoor onder 3.7-3.8.2 overwogene kan in cassatie niet ervan worden uitgegaan dat het aanvraagformulier D heeft bereikt vóór of op 15 oktober 1990. Gelet op het hiervoor onder 3.6 overwogene brengt dat mee dat belanghebbendes hiervoor onder 3.5 weergegeven klacht niet tot cassatie kan leiden, wegens gemis aan belang.
3.10. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 25 juni 2002. Op het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, zijn mitsdien gerekend vanaf die dag meer dan twee jaren verstreken. Dit levert een aan de cassatieprocedure toe te schrijven overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op. De Hoge Raad zal om die reden de verhoging verder kwijtschelden met een bedrag gelijk aan 10 percent van de na de kwijtschelding door het Hof resterende verhoging.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de verhoging, en
scheldt de verhoging kwijt tot op een bedrag van ƒ 432 (€ 196,03).
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2005.