Hof Leeuwarden, 08-05-2006, nr. 05/0120
ECLI:NL:GHLEE:2006:AX4364
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
08-05-2006
- Zaaknummer
05/0120
- LJN
AX4364
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2006:AX4364, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 08‑05‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 3.6 Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
V-N 2006/46.6 met annotatie van Redactie
Uitspraak 08‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij voor het jaar 2002 voldoet aan het urencriterium en daarom recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek en mag doteren aan de oudedagsreserve.
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 05/00120
Uitspraakdatum: 8 mei 2006
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X,
wonende te Z, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/146 van de rechtbank Leeuwarden van 21 juli 2005 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Noord,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 21 december 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning/verzamelinkomen van € 140.866, -.
Nadat belanghebbende bezwaar gemaakt heeft tegen de voormelde aanslag heeft de inspecteur bij brief, gedagtekend 7 januari 2005, door partijen opgevat als uitspraak op bezwaar, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 21 juli 2005, verzonden op 21 juli 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een pro forma-beroepschrift, gedagtekend 24 augustus 2005, bij het hof ingekomen op 25 augustus 2005. Het beroep is gemotiveerd bij brief van 29 september 2005 (met bijlagen), bij het hof ingekomen op 30 september 2005.
De inspecteur heeft op 2 november 2005 een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Dit verweerschrift is aangevuld bij brief van 13 januari 2006, welke is ingekomen bij het hof op 16 januari 2006.
De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2006. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, de heer A FB als haar gemachtigde en de heer mr. B namens de inspecteur. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde de door hem voorgelezen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Het hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van de uitspraak van de rechtbank, met dien verstande dat - zoals vermeld onder 2.2 van de uitspraak van de rechtbank - niet 11, maar 7 werknemers voltijds en één parttimer als installateur/monteur in dienst zijn.
In aanvulling op vorenbedoelde feiten staat op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, tevens het volgende vast:
2.2 Zoals vermeld onder de feiten in de uitspraak van de rechtbank werd vóór 1 januari 2001 de onderneming geëxploiteerd in de vorm van een besloten vennootschap. De onderneming had destijds twee vestigingen, één in Z en één in L. Per 1 januari 2001 is de onderneming gesplitst in twee ondernemingen, waarvan belanghebbende en haar echtgenoot de onderneming met de vestiging in Z en de heer C tezamen met zijn echtgenote de onderneming met de vestiging in L in twee afzonderlijke vennootschappen onder firma exploiteren.
2.3 In haar uitspraak van 3 november 2005 heeft de rechtbank het beroep van mevrouw C gegrond verklaard, wat inhoudt dat zij naar het oordeel van de rechtbank in het jaar 2001 voldoet aan de voorwaarden van het zogenaamde urencriterium. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is nog geen uitspraak gedaan.
2.4 Belanghebbendes werkzaamheden in onder meer het jaar 2002 - zoals weergegeven in de ter zitting voor de rechtbank van de zijde van belanghebbende overgelegde pleitnota - uitgedrukt in uren op jaarbasis zijn als volgt gespecificeerd:
Opstellen offertes 213 uren
Investeringen en werkbesprekingen (op directieniveau) 96 uren
Contacten met leveranciers 48 uren
Bestellingen plaatsen 72 uren
Storingsdiensten maken en doorspreken met personeel 10 uren
Het voeren van de gehele bedrijfsadministratie 960 uren
Contact en bespreking administratie met accountant 20 uren
Spoedstoringen regelen met klant en monteur 24 uren
Werkbespreking en planning 48 uren
Telefoon aannemen 240 uren
Werkbonnen maken 12 uren
Spoedbestellingen en bezorgen materiaal bij monteurs 24 uren
Contact met Arbo-dienst en ziekmeldingen 12 uren
De onder 2.3 van de uitspraak van de rechtbank vermelde werkzaamheden met betrekking tot de verkoop van sanitair 181 uren
Ter zitting voor het hof heeft belanghebbende het totaal aantal uren welke belanghebbende in het onderhavige jaar heeft besteed aan de onderneming gesteld op circa 1960 uren.
2.5 Met uitzondering van de werkzaamheden met betrekking tot het sanitair en de bedrijfsadministratie worden de hierboven weergegeven werkzaamheden ook verricht door de echtgenoot van belanghebbende.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij voor het jaar 2002 voldoet aan het urencriterium en daarom recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek en mag doteren aan de oudedagsreserve. Zij stelt zich op het standpunt dat zij geen werkzaamheden van ondersteunende aard verricht. Daarvoor voert zij onder meer aan dat de werkzaamheden van haar echtgenoot en van haar nagenoeg gelijk zijn en dat om die reden haar werkzaamheden niet van ondersteunende aard kunnen zijn. Tevens voert zij aan dat zij de onderneming ook zonder haar echtgenoot op dezelfde wijze kan voortzetten.
3.2 De inspecteur is van opvatting dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard en de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat de werkzaamheden van belanghebbende binnen het onderhavige bedrijf hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en dat het ongebruikelijk is dat belanghebbende zou worden opgenomen in een bedrijf als het onderhavige maar dan met niet-verbonden personen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Naar het oordeel van het hof is de beslissing van de rechtbank een juiste beslissing, waarbij het hof de rechtsgronden van de rechtbank overneemt. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
4.2 De rechtbank heeft geoordeeld dat bepaalde feiten, te weten de feiten genoemd in de eerste alinea onder 4.3 van de uitspraak van de rechtbank - welke belanghebbende in hoger beroep niet heeft betwist - erop duiden dat de echtgenoot van belanghebbende zich met name bezighoudt met de specifieke bedrijfsgerelateerde installatieactiviteiten en dat belanghebbende daarbij met name ondersteunende werkzaamheden verricht. Mede gelet op de soort en op de hoeveelheid werkzaamheden – zoals vermeld onder 2.4 - die belanghebbende in het onderhavige jaar ten behoeve van het samenwerkingsverband heeft verricht deelt het hof voormelde conclusie van de rechtbank, waarbij het hof van oordeel is dat de werkzaamheden betreffende de contacten met leveranciers, het plaatsen van bestellingen, de storingsdiensten, de bedrijfsadministratie, het contact met de accountant, de spoedstoringen, de telefoon, de werkbonnen, de spoedbestellingen en het contact met Arbo-dienst en ziekmeldingen tot activiteiten van ondersteunende aard moeten worden gerekend. Vorenstaande houdt in dat belanghebbende hoofdzakelijk, dat wil zeggen voor ten minste 70 percent, werkzaamheden van ondersteunende aard heeft verricht. Uit de feiten onder 2.5 volgt dat de werkverdeling van belanghebbende en haar echtgenoot zodanig is dat belanghebbende ten minste voor 1141 uren (de tijd die gemoeid is met de bedrijfsadministratie en met de werkzaamheden voor het sanitair) in het onderhavige jaar andere werkzaamheden verricht dan haar echtgenoot, zodat – anders dan belanghebbende stelt – niet geconcludeerd kan worden dat de werkzaamheden van haar en haar echtgenoot nagenoeg gelijk zijn. De stelling van belanghebbende dat zij de onderneming ook zonder haar echtgenoot op dezelfde wijze kan voortzetten komt het hof dan ook niet aannemelijk voor. Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat het ongebruikelijk is dat het samenwerkingsverband van belanghebbende en haar echtgenoot wordt aangegaan tussen niet-verbonden personen. Dat de rechtbank aan dit oordeel mede de beroepskwalificaties van de echtgenoot van belanghebbende en het ontbreken daarvan bij belanghebbende ten grondslag heeft gelegd is, naar het oordeel van het hof, niet in strijd met het Besluit van 31 juli 2000, nr. CPP2000/1018M, vervangen door het Besluit van 9 november 2001, nr. CPP2001/1419M.
4.3 Belanghebbende beroept zich voorts op de uitspraak van de rechtbank – zie onder 2.3 - met betrekking tot de toepassing van het urencriterium ten aanzien van mevrouw C. Aangezien – zoals de inspecteur ter zitting voor het hof heeft gesteld en belanghebbende niet, dan wel onvoldoende, heeft weersproken - de feiten in die zaak anders zijn dan in de onderhavige zaak kan die uitspraak van de rechtbank niet tot richtsnoer dienen voor de onderhavige zaak. Bovendien staat de uitspraak van de rechtbank nog niet onherroepelijk vast.
4.4 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld op 8 mei 2006 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. G.M. van der Meer, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde
voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en griffier.
Op 24 mei 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.