Rb. Arnhem, 18-07-2008, nr. AWB 07/3557
ECLI:NL:RBARN:2008:BG0255
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
18-07-2008
- Zaaknummer
AWB 07/3557
- LJN
BG0255
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2008:BG0255, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 18‑07‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Moedermaatschappij stelt bedrag ter beschikking aan dochtermaatschappij. Er is geen leningsovereenkomst of rekening-courantovereenkomst, er zijn geen afspraken gemaakt omtrent eventuele aflossingen en er is nimmer verzocht om terugbetaling. De rechtbank leidt hieruit af dat er geen sprake is van een terugbetalingsverplichting. Dat het bedrag in de administratie van de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij is verwerkt als lening, doet daar niet aan af. Afwaardering door de moedermaatschappij is derhalve niet toegestaan.
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 07/3557 en 07/3558
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 18 juli 2008
inzake
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst[ te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres de volgende aanslagen opgelegd:
- voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [1]) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb), berekend naar een belastbaar bedrag van
€ 165.410, alsmede een verzuimboete van € 340. Hierbij is aan eiseres bij beschikking tevens een bedrag van € 6.411 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [2]) Vpb, berekend naar een belastbaar bedrag van € 204.399. Hierbij is aan eiseres bij beschikking tevens een bedrag van € 5.354 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 9 juli 2007:
- de aanslag Vpb 2003 verminderd tot een belastbaar bedrag van € 163.914, de verzuimboete gehandhaafd en beschikking heffingsrente verminderd tot € 6.348;
- de aanslag Vpb 2004 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij afzonderlijke brieven van 17 augustus 2007, ontvangen bij de rechtbank op 20 augustus 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2008 te Arnhem.
Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door drs. [B], werkzaam bij [C]. Namens verweerder is verschenen mr. drs. [D], bijgestaan door [E].
Namens eiser is ter zitting een pleitnota voorgedragen en zijn exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. De rechtbank rekent de pleitnota tot de gedingstukken.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
De activiteiten van eiseres bestaan uit houdster-, management- en financieringsactiviteiten. Als bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres treedt op de heer [A].
Eiseres heeft op 17 december 2002 de vennootschap [F] B.V. (hierna: [F]) opgericht. [F] exploiteerde een detailhandel in dames- en herenvrijetijdsmode en werd geleid door mevrouw [G], de dochter van de heer [A].
Het resultaat van [F] was in 2003 negatief € 59.439. Het eigen vermogen bedroeg ultimo 2003 negatief € 41.439. De exploitatie is op 20 april 2004 beëindigd.
Eiseres heeft in de periode van 13 januari 2003 tot en met 26 november 2003 in totaal een bedrag van € 149.403 aan [F] ter beschikking gesteld. In concreto betreft dit zeventien betalingen waarvan het merendeel door eiseres rechtstreeks zijn betaald aan de leveranciers van [F].
In verband met bovenstaande betalingen zijn tussen eiseres en [F] geen schriftelijke overeenkomsten opgesteld. Voorts zijn geen afspraken gemaakt over de eventuele aflossing Eiseres heeft voorts nimmer rente in rekening gebracht aan [F], door [F] zijn geen zekerheden verstrekt en eiseres heeft evenmin om terugbetaling gevraagd.
Eiseres heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2003 bovenstaande betalingen aangemerkt als een vordering op [F] van € 149.403 en deze vordering ten laste van haar fiscale resultaat afgewaardeerd tot nihil.
Cijfermatig is de aanslagregeling van eiseres over de jaren 2003 en 2004 als volgt weer te geven:
2003 2004
Belastbare winst / Belastbaar bedrag volgens
ingediende aangifte € 10.174 € 48.764
Correcties aanslagregeling:
- correctie afwaardering (geen afwaardering toegestaan) € 149.403
- correctie afwaardering (art. 13ca, vierde lid Wet Vpb) € 149.403
- overige correcties (niet in geschil) € 5.833 + € 6.232 +
Belastbare winst/belastbaar bedrag aanslag € 165.410 € 204.399
Correctie volgens uitspraak op bezwaar
(niet in geschil) € 1.496 -/- € -
Belastbare winst / belastbaar bedrag volgens
uitspraak op bezwaar € 163.914 € 204.399
Bij de aanslagregeling over het jaar 2004 heeft verweerder het aangegeven belastbare bedrag tot behoud van rechten verhoogd met € 149.403 (de “correctie afwaardering artikel 13ca, vierde lid, van de Wet Vpb”).
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het door eiseres aan [F] ter beschikking gestelde bedrag van € 149.403 kan worden aangemerkt als een vordering uit hoofde van een zakelijke geldlening en, bij bevestigende beantwoording van deze vraag, of eiseres deze vordering ten laste van haar fiscale resultaat kan afwaarderen tot nihil.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat hij primair van mening is dat de door eiseres aan [F] ter beschikking gestelde gelden dienen te worden aangemerkt als een informele kapitaalstorting. Subsidiair acht hij de geldverstrekking een onder dusdanig onzakelijke voorwaarden tot stand gekomen lening dat ook om die reden een afwaardering ten laste van het resultaat niet mogelijk is.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van het jaar 2003
Ter beantwoording van de vraag of een geldverstrekking door een moedervennootschap aan haar dochtervennootschap als geldlening dan wel als kapitaalvertrekking heeft te gelden is in beginsel de civielrechtelijke vorm beslissend voor de fiscale gevolgen.
Bij de beantwoording van deze vraag heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 8 september 2006, nr. 42.015, BNB 2007/104, de aanwezigheid van een terugbetalingsverplichting doorslaggevend geacht.
Uit het feit dat geen geldlenings- of rekening-courantovereenkomst is opgemaakt, dat tussen eiseres en [F] geen afspraken zijn gemaakt omtrent eventuele aflossing van het ter beschikking gestelde bedrag krediet en eiseres [F] feitelijk ook nimmer heeft verzocht om terugbetaling leidt de rechtbank af dat in het onderhavige geval geen sprake is van een terugbetalingsverplichting. Eiseres, op wie in redelijkheid de bewijslast rust omdat zij geacht moet worden de ter zake relevante gegevens te kunnen verschaffen, heeft tegenover de betwisting door verweerder geen gegevens verstrekt waaruit kan worden opgemaakt dan wel afgeleid dat wel een terugbetalingsverplichting bestond. De omstandigheid dat door zowel eiseres als [F] de geldverstrekking in de administratie als lening hebben verwerkt acht de rechtbank hiertoe onvoldoende.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het door eiseres aan [F] ter beschikking gestelde bedrag van € 149.403 niet kan worden aangemerkt als een geldlening. Verweerder heeft dan ook terecht de afwaardering van dit bedrag tot nihil niet toegestaan.
Eiseres heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat artikel 13ca van de Wet Vpb dient te worden toegepast. Het resultaat van [F] was in 2003 negatief € 59.439. Het eigen vermogen bedroeg ultimo 2003 negatief € 41.439. Hieruit volgt dat een afwaardering tot een bedrag van maximaal € 41.439 is toegestaan. Een afwaardering tot een hoger bedrag is niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van het jaar 2004
Gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van het jaar 2003 dient de op grond van artikel 13ca, van de Wet Vpb in aanmerking genomen afwaardering van € 41.439 in het jaar 2004 te worden teruggenomen. Het belastbaar bedrag bedraagt alsdan:
Belastbaar bedrag volgens uitspraak op bezwaar € 204.399
Af: correctie afwaardering (artikel 13ca, vierde lid Wet Vpb) € 149.403
Bij: teruggenomen afwaardering € 41.439
-----------
Belastbaar bedrag € 96.435
=======
Het beroep is derhalve gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep met betrekking tot het jaar 2003 gegrond;
- verklaart het beroep met betrekking tot het jaar 2004 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor de jaren 2003 en 2004;
- vermindert de aanslag voor het jaar 2003 tot een belastbaar bedrag van € 122.475 en vermindert de beschikking heffingsrente over het jaar 2003 dienovereenkomstig
- vermindert de aanslag voor het jaar 2004 tot een belastbaar bedrag van € 96.435 en vermindert de beschikking heffingsrente over het jaar 2004 dienovereenkomstig;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter,
mr. E.C.G. Okhuizen en mr. R.A.V. Boxem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.