HR, 23-04-2004, nr. 38 588
ECLI:NL:HR:2004:AO8214
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2004
- Zaaknummer
38 588
- LJN
AO8214
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AO8214, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑04‑2004; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2002:AE6763
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2004/9.5
WFR 2004/705, 1
V-N 2004/22.12 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/622 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Uitspraak 23‑04‑2004
Inhoudsindicatie
Aftrek buitengewone lasten voor studerend kind, art. 46, 1, a, 2° Wet IB 1964. Studiebudget maatgevend?
Nr. 38.588
23 april 2004
BK
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 16 augustus 2002, nr. BK 531/02, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 51.463, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.932. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Het middel faalt. Met het oordeel dat het door belanghebbende in aftrek gebrachte bedrag niet bovenmatig is, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat dat bedrag niet hoger is dan het bedrag dat nodig was om de zoon van belanghebbende in staat te stellen een redelijk bestaan overeenkomstig diens plaats in de samenleving te voeren. Dat oordeel kan, als van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst en behoefde geen nadere motivering. Anders dan het middel betoogt, is het zogenoemde studiebudget, ontleend aan de Wet studiefinanciering 2000, niet zonder meer maatgevend voor hetgeen een student nodig heeft voor het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2004.
Van de Staat wordt terzake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 409.