Rb. 's-Gravenhage, 15-05-2008, nr. AWB 06/6886
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6159
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
15-05-2008
- Zaaknummer
AWB 06/6886
- LJN
BD6159
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6159, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 15‑05‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2008/1474
Uitspraak 15‑05‑2008
Inhoudsindicatie
Eiseres organiseert jaarlijks een grootschalig, multicultureel festival dat vrij toegankelijk is. Het festival wordt voornamelijk bekostigd met subsidies en voor een deel met de opbrengsten van met omzetbelasting belaste prestaties. Dat afnemers bereid zijn deze prestaties van eiseres af te nemen omdat zij het gratis toegankelijke festival organiseert, leidt niet tot het oordeel dat eiseres het festival organiseert met het oogmerk van het verkrijgen van een prijs of een tegenwaarde en ook overigens niet ter wille van enig daarmee gemoeid economisch belang. Het gratis toegankelijke festival is daarom geen economische activiteit in de zin van de omzetbelasting. De gratis toegankelijke activiteiten hangen niet in een verhouding van wederzijdse afhankelijkheid samen met de tegen vergoeding verrichte prestaties. Eiseres heeft daarom geen recht op volledige aftrek van voorbelasting.
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6886 OB
Uitspraakdatum: 15 mei 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Stichting [X.], gevestigd te [Z.], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag omzetbelasting ter grootte van € 284.944 opgelegd.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 juli 2006 de naheffingsaanslag verminderd tot € 255.597.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 10 augustus 2006, ontvangen bij de rechtbank op 11 augustus 2006, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Per brief van 4 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 6 juli 2007, heeft eiseres op het verweerschrift van verweerder gereageerd. Dit geschrift is door de rechtbank aangemerkt als nader stuk.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2008 te Den Haag.
Namens eiseres is mr. [gemachtigde] daar verschenen, bijgestaan door [personen]. Namens verweerder is mr. [gemachtigde] verschenen, bijgestaan door [persoon].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres is opgericht in 1999 met als doel de integratie van de verschillende culturen van de inwoners van [plaats Z.]. Ter verwezenlijking van haar doel organiseert eiseres jaar-lijks een grootschalig, multicultureel festival in de [wijk P.], het zogenoemde [X.]festival. Dit festival vindt plaats in de open lucht. Vanaf 2002 organiseert eiseres tevens het [Y.]festival. Op dit festival treden schrijvers en cabaretiers op. Het vindt plaats op een avond in april in het gebouw van het [school] [Y.]. Het [X.]-festival is vrij toegankelijk. Voor bezoekers van het [Y.]festival wordt een toegangs-prijs gevraagd.
2.2 Het onder 2.1. genoemde [X.]festival omvat onder meer verschillende concerten, een boksgala, een kinderdorp, een bewonersvrijmarkt , de [X.]markt en een barbecue. Het [X.]festival wordt gefinancierd uit subsidies, de opbrengst van de verhuur van marktkramen en sponsorbijdragen. In ruil voor de sponsorbijdragen maakt eiseres reclame voor de sponsoren. De organisatie van het [X.]festival heeft eiseres uitbesteed aan [Evenementenbureau A.] B.V. De opbouw van de podia en veel andere leveringen en diensten van infra-structurele aard heeft eiseres laten verrichten door V.O.F. [B.].
2.3 Ter zake van de prestaties die zij tegen vergoeding verricht, heeft eiseres omzet-belasting op aangifte voldaan. Zij heeft alle aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek gebracht. Het totaal aan vergoedingen voor belaste prestaties bedroeg in de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003 respectievelijk ƒ 546.031, € 282.684, € 162.298 en € 337.052. De totale kosten bedroegen in die jaren respectievelijk ƒ 1.118.501, € 632.569, € 740.206 en € 778.756.
2.4 Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek heeft hij eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, zich op het standpunt stellend dat eiseres alleen recht heeft op aftrek van voorbelasting voor zover de aan haar geleverde goederen en diensten kunnen worden toegerekend aan de prestaties die eiseres tegen vergoeding verricht.
3. Geschil
3.1 In geschil is of eiseres terecht alle aan haar rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek heeft gebracht, wat eiseres stelt en verweerder bestrijdt.
3.2 Eiseres stelt primair dat de gratis toegankelijke activiteiten in een verhouding van wederzijdse afhankelijkheid samenhangen met de tegen vergoeding verrichte prestaties. Daarom zijn alle prestaties van eiseres economische activiteiten en is eiseres in haar geheel ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Zij heeft daarom recht op aftrek van alle haar in rekening gebrachte omzetbelasting.
Subsidiair stelt eiseres dat wet- en regelgeving, gebaseerd op de Europese regelgeving, geen ruimte laten om een onderneming voor een deel als ondernemer en voor een deel niet als ondernemer aan te merken.
Meer subsidiair stelt eiseres dat zij op grond van de Europese rechtspraak al de met haar activiteiten samenhangende kosten tot haar ondernemingsvermogen mocht rekenen en daarom recht heeft op volledige aftrek.
3.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres voor de organisatie van het gratis toegankelijke [X.]-festival geen ondernemer is, omdat de inkomsten ter zake voor het merendeel uit subsidies bestaan. Voor de tegen vergoeding verrichte prestaties, bestaande uit het maken van reclame voor sponsoren, het plaatsen van advertenties, de verhuur van marktkramen en standplaatsen ’[bazar]’ en het [Y.]festival is eiseres wel ondernemer. De voorbelasting die verweerder heeft toegerekend aan het gratis festival, en die door eiseres in aftrek is gebracht is terecht nageheven, omdat de tegen vergoeding en de niet tegen vergoeding verrichte activiteiten niet in een verhouding van wederzijdse afhankelijkheid met elkaar samenhangen.
Verder betoogt verweerder dat de jurisprudentie die eiseres aanhaalt bij haar subsidiaire stelling dit standpunt niet onderbouwt, omdat de kosten die toerekenbaar zijn aan het gratis festival zien op kosten die buiten het kader van de onderneming worden aangewend en bovendien niet zijn opgenomen in de prijs van de belaste activiteiten van eiseres.
Aangaande het meer subsidiaire standpunt van eiseres betoogt verweerder dat de daartoe door haar aangehaalde jurisprudentie niet ziet op diensten maar op investeringsgoederen.
3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de belastingaanslag.
3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres economische activiteiten verricht voor zover zij tegen betaling prestaties verricht, bestaande uit het bevorderen van de naamsbekendheid van sponsoren en de verhuur van marktkramen, en derhalve ondernemer is in de zin van de omzetbelasting.
4.2. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de vergoedingen die eiseres heeft ontvangen voor het verrichten van (belaste) prestaties, uitgedrukt in een percentage van de totale inkomsten die mede de subsidies omvatten, in de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003 respec-tievelijk (afgerond) 49%, 45%, 23% en 49% bedragen. In die jaren is aan eiseres respectievelijk € 72.015, € 92.035, € 98.371 en € 108.752 aan omzetbelasting in rekening gebracht, welke belasting door eiseres volledig in aftrek is gebracht.
4.3. Aangaande de primaire stelling van eiseres dat zij voor al haar activiteiten als onder-nemer moet worden aangemerkt, en , naar de rechtbank begrijpt, alle aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting kan aftrekken, overweegt de rechtbank het volgende. In artikel 15, eerste lid, aanhef, onderdeel a en slot alinea, van de Wet, zoals die luidde gedurende het tijdvak waar de naheffingsaanslag op ziet, is bepaald dat de belasting welke de ondernemer in aftrek brengt, de belasting is welke door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer in rekening is gebracht ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten, een en ander voor zover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebezigd in het kader van zijn onderneming.
4.4. De aftrekregeling heeft tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van zijn economische activiteiten verschuldigde of voldane BTW (zie HvJ EG 14 februari 1985, 268/83 (Rompelman), BNB1985/315, punt 19; HvJ EG 15 januari 1998, C 37/95 (Ghent Coal Terminal), VN 1998/29.14, punt 15, HvJ EG21 februari 2006, C 223/03 (University of Huddersfield), BNB 2006/116, punt 47 en HvJ EG 13 maart 2008, zaak C-437/06 (Securenta), punt 25).
4.5. Aldus bezien staat de rechtbank voor de vraag of de voorbelasting die eiseres in aftrek wenst te brengen, is verschuldigd of voldaan in het kader van haar economische activiteiten.
4.6. De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres dat er een rechtstreekse en onmiddellijke samenhang is tussen de totale kosten van het [X.]-festival en de door haar verrichte met omzetbelasting belaste prestaties aldus, dat zij zich daarmee op het standpunt stelt dat zij alle aan haar verrichte leveringen en verleende diensten bezigt in het kader van haar economische activiteiten.
4.7. Vaststaat dat de inkomsten van eiseres merendeels bestaan uit subsidies. Gesteld noch gebleken is dat deze subsidies de vergoeding vormen voor door eiseres verrichte prestaties in de zin van de omzetbelasting. Deze subsidies zijn verstrekt met het oog op het organiseren van het gratis toegankelijke [X.]-festival. Slechts een deel van de door eiseres te maken kosten in verband met het organiseren van het festival wordt gedekt door de opbrengsten van met omzetbelasting belaste prestaties.
4.8. Afgezien van het [Y.]festival, ter zake waarvan de aftrek van voorbelasting niet in geschil is, laten de vastgestelde feiten en omstandigheden geen andere conclusie toe, dan dat het primaire doel van eiseres is het organiseren van het gratis toegankelijke [X.]festival. Niet gezegd kan worden dat eiseres het gratis toegankelijke festival organiseert met het oogmerk ook aan omzetbelasting onderworpen prestaties te verrichten. Veeleer is het omgekeerde het geval: eiseres verricht de aan omzetbelasting onderworpen prestaties om de organisatie van het festival financieel mogelijk te maken. Dat de afnemers van eiseres bereid zijn de door haar verrichte aan de omzetbelasting onderworpen prestaties van haar af te nemen er verband mee houdt dat zij het gratis toegankelijke festival organiseert, leidt niet tot het oordeel dat eiseres het festival organiseert met het oogmerk van het verkrijgen van een prijs of een tegenwaarde en ook overigens niet ter wille van enig daarmee gemoeid economisch belang. Derhalve kan ter zake van het gratis toegankelijke festival niet worden gezegd dat dat plaatsvindt in het economische verkeer en evenmin dat deze activiteit een economische acti-viteit in de zin van de omzetbelasting is.
4.9. De rechtbank kan eiseres derhalve niet volgen in haar betoog dat de gratis toegankelijke activiteiten in een verhouding van wederzijdse afhankelijkheid samenhangen met de tegen vergoeding verrichte prestaties en dat zij daarom recht heeft op volledige aftrek van voorbelasting.
4.10 Het subsidiaire standpunt van eiseres faalt eveneens, omdat het uitgaat uit van een onjuiste rechtsopvatting. De Europese regelgeving laat wel degelijk ruimte om een belasting-plichtige voor een deel als ondernemer en voor een deel niet als ondernemer aan te merken. In dit verband merkt de rechtbank op dat voor de rechtsopvatting van eiseres geen steun te vinden is in het arrest van het HvJ van 26 mei 2005, C-465/03, BNB 2005/313 (Kretztech-nik) waarnaar eiseres heeft verwezen. Ook in die zaak ging het om een belastingplichtige die bij zijn normale bedrijfsvoering nagenoeg uitsluitend belastbare prestaties verricht. In een dergelijk geval is aftrek mogelijk van de belasting die aan de belastingplichtige in rekening is gebracht ter zake van leveringen en diensten die weliswaar losstaan van het productieproces en die worden gebezigd voor handelingen die op zichzelf geen belastbare handelingen zijn, maar die wel behoren tot de kosten die noodzakelijk moeten worden gemaakt voor het drijven van de onderneming als geheel. Gelet op onder 4.2 overwogene is daarvan bij eiseres geen sprake.
4.11 Het meer subsidiaire standpunt gaat ook uit van een onjuiste rechtsopvatting. Bij de zogenoemde vermogensetikettering gaat het - verweerder heeft daar terecht ook op gewezen - om de aanschaf van duurzame productiemiddelen en niet om kosten die direct voor het gehele bedrag tot het resultaat moeten worden gerekend.
4.12 Vaststaat dat eiseres belaste prestaties verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in zoverre economische activiteiten in de zin van de omzetbelasting verricht en zij daarom recht heeft op aftrek van voorbelasting voor zover de door haar afgenomen leveringen en diensten zijn toe te rekenen aan de belaste prestaties. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld heeft de door eiseres in aftrek gebrachte voorbelasting voornamelijk betrekking op door [Evenementenbureau A.] B.V. en V.O.F. [B.] in rekening gebrachte bedragen en zijn de facturen van [Evenementenbureau A.] B.V. niet direct toerekenbaar aan bepaalde prestaties en de facturen van V.O.F. [B.] met name toe te rekenen aan de prestaties die niet tegen vergoeding zijn verricht. Anders dan eiseres heeft gesteld dat zij voor al haar activiteiten als ondernemer moet worden aangemerkt, welke stelling hiervoor onder 4.8. door de rechtbank is verworpen, is gesteld noch gebleken dat de door [A.] B.V. in rekening gebrachte bedragen uitsluitend betrekking hebben op de economische activiteiten van eiseres. Verweerder heeft deze bedragen aangemerkt als algemene kosten en de voorbelasting in aftrek toegelaten in de verhouding tussen de belaste en de niet-belaste opbrengsten. Van de door V.O.F. [B.] in rekening gebrachte omzetbelasting heeft verweerder het deel van de voorbelasting dat rechtstreeks betrekking heeft op belaste activiteiten van eiseres volledig in aftrek toegelaten, het deel dat ziet op zowel de belaste als de niet-belaste activiteiten in de verhouding tussen de belaste en de niet-belaste opbrengsten en de overige voorbelasting, waarvan gesteld noch gebleken is dat die geheel of gedeeltelijk aan belaste activiteiten is toe te rekenen, niet in aftrek toegelaten. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij het bereke-nen van de nageheven omzetbelasting, zoals die uiteindelijk in het bestreden besluit is vast-gesteld, niet een onjuiste maatstaf aangelegd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bedrag van de na te heffen belasting in redelijkheid heeft vastgesteld. Eiseres heeft daartegen ook niets aangevoerd. De naheffingsaanslag is daarom niet te hoog vastgesteld.
4.13 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, mr. K.M. Braun en mr. C.G.M. van Rijnberk in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.