HR, 07-06-2000, nr. 32 749
ECLI:NL:HR:2000:AA6126
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-06-2000
- Zaaknummer
32 749
- LJN
AA6126
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA6126, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑06‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
FED 2000/419 met annotatie van C.J. HUMMEL
BNB 2000/298 met annotatie van B.G. van Zadelhoff
WFR 2000/923
V-N 2000/28.20 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/834 met annotatie van dr. A. van Dongen
Uitspraak 07‑06‑2000
Inhoudsindicatie
-
Nr. 32749L
7 juni 2000
gewezen op het beroep in cas-sa-tie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uit-spraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 oktober 1996 be-treffende een verzoek, gedagtekend 15 augustus 1994, om toepassing van artikel 11, lid 1, letter b, onder 5, (tekst 1994) van de Wet op de omzetbelasting 1968, gezamenlijk aan de Inspecteur gedaan door X (belanghebbende) te Z en de maatschap A te Z met betrekking tot de verhuur van een onroerende zaak - zijnde een ligboxenstal - te Z.
1. Loop van het geding
Voor een overzicht van de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in het geding gewezen arrest van 12 november 1997, nr. 32749, BNB 1997/409, waarbij de Hoge Raad het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële uitspraak te doen over de in dat arrest geformuleerde vraag, wordt verwezen naar dat arrest.
Bij arrest van 27 januari 2000 heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag, voor recht verklaard:
"Artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat, indien een persoon als enige economische activiteit in de zin van deze bepaling heeft het verhuren van een lichamelijke zaak aan een vennootschap als een maatschap naar Nederlands recht, waarvan hij deel uitmaakt, deze verhuur moet worden geacht zelfstandig te worden verricht in de zin van die bepaling."
2. Nadere beoordeling van het middel van cassatie
Uit de hiervóór in 1 weergegeven verklaring voor recht van het Hof van Justitie volgt dat de onderhavige verhuur van een ligboxenstal door belanghebbende aan de maatschap waarvan hij deel uitmaakt, geacht moet worden zelfstandig te worden verricht in de zin van artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn. Dit brengt mee dat sprake is van handelen als belastingplichtige en derhalve van ondernemerschap in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het middel kan mitsdien niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 5.680,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 7 juni 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren A.E. de Moor, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van f 340,-.