Hof 's-Hertogenbosch, 23-07-2001, nr. 98/4748
ECLI:NL:GHSHE:2001:AC6784
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-07-2001
- Zaaknummer
98/4748
- LJN
AC6784
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2001:AC6784, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑07‑2001; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AH8931
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2004:AH8931
- Vindplaatsen
V-N 2001/56.3 met annotatie van Redactie
NTFR 2001/1234
Uitspraak 23‑07‑2001
Inhoudsindicatie
-
BELASTINGKAMER
Nr. 98/04748
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X, wonende te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden navorderingsaanslag nummer .
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1992 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 65.168,--.
Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van
f 77.168,--, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Aan heffingsrente is f 219,-- in rekening gebracht. De navorderingsaanslag, het kwijtscheldingsbesluit en de beschikking inzake de heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij de uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, welk Gerechtshof die uitspraak bij zijn uitspraak van 21 januari 1997 heeft bevestigd. Op het door belanghebbende tegen die uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad die uitspraak bij arrest van 23 september 1998, nr. 33.088 (BNB 1999/3*), vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.
De Inspecteur heeft een memorie na cassatie ingediend welke is binnengekomen op 20 januari 1999. Belanghebbende heeft daarop op 16 juni 1999 gereageerd met een memorie na cassatie.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de verhoging in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van het Hof op 6 december 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord A, verbonden aan het kantoor te Q van B, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, als gemachtigde van de Inspecteur, C, verbonden aan de eenheid P van de rijksbelastingdienst.
De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en een copie daarvan overgelegd aan het Hof en de Inspecteur.
Het Hof rekent alle vorenvermelde stukken tot de stukken van het geding.
2. Vaststaande feiten
Het Hof verwijst naar de feiten zoals vastgesteld door het Gerechtshof te Arnhem.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft, gelet op het in 4.1 overwogene, nog uitsluitend het antwoord op de vraag of de Inspecteur, door belanghebbende ten aanzien van de door hem genoten zwarte lonen in de heffing van inkomstenbelasting te betrekken, heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, hetgeen belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
3.2. Partijen doen hun vorenvermelde standpunten steunen op de gronden welke zij daartoe hebben aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
De overwerkproductie werd door de werkgever D B.V. (hierna: D) aan alle werknemers van de uitbeenploeg werkzaam in één zogenoemde snijlijn (hierna: de snijlijn) in zwarte lonen betaald. Slechts de uurvergoeding verschilde per individu. De drie “topuitbeners/tempobepalers” van de snijlijn, te weten belanghebbende, E en F, verdienden f 20,-- per uur, de overige werknemers f 15,--. Er is sprake van gelijke gevallen die gelijk moeten worden behandeld. De Inspecteur heeft om twee redenen gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
In de eerste plaats hadden de resultaten uit het FIOD-onderzoek, in onderlinge samenhang beschouwd, ertoe moeten leiden dat niet alleen de door de drie voormelde werknemers genoten zwarte lonen in de heffing van inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen werden betrokken, doch eveneens de door de overige werknemers van dezelfde snijlijn genoten zwarte lonen.
In de tweede plaats had de Inspecteur indien hij het bewijs ten aanzien van het betalen van zwarte lonen aan de niet bekende werknemers van de snijlijn, met uitzondering van het bewijs tegen belanghebbende, E en F, niet sluitend kon krijgen, moeten volstaan met het opleggen van een naheffingsaanslag loonbelasting bij D welke betrekking had op de zwarte lonen van alle werknemers van de snijlijn.
De Inspecteur:
Ik weerspreek de door belanghebbende gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel en stel dat:
1. niet kan worden gesproken van in dezelfde situatie verkerende werknemers;
2. het bewijs ten aanzien van het genieten van zwarte lonen door de overige niet bekende werknemers niet was te leveren, en
3. bij de keuze om, met uitzondering van belanghebbende, E en F, ten aanzien van de door de overige niet bekende werknemers genoten zwarte lonen een naheffingsaanslag bij D op te leggen een redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden waarbij geen rechtsregel de Inspecteur dwingt om de genoten zwarte lonen, ter zake waarvan de werknemers wèl bekend zijn, te belasten door middel van een naheffingsaanslag loonbelasting/ premie volksverzekeringen bij de werkgever in plaats van door middel van een (navorderings)aanslag in de inkomstenbelasting bij deze werknemers.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de navorderingsaanslag, tot kwijtschelding van de verhoging tot op nihil en tot vernietiging van de beschikking inzake heffingsrente, terwijl de Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ter zitting heeft de Inspecteur, gelet op het wegens structurele onderbezetting van het Hof veroorzaakte verstrijken van een periode van ruim 17 maanden, gerekend vanaf het moment dat de zaak zittingsrijp was tot de mondelinge behandeling door het Hof, uitdrukkelijk verklaard akkoord te gaan met het geheel laten vervallen van de verhoging van 100% van de nagevorderde belasting. De Inspecteur heeft hierbij toegezegd dat dit eveneens zal gelden voor de terzake van de onderhavige kwestie aan belanghebbende opgelegde verhoging van 100% van de nagevorderde belasting welke is begrepen in de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen betrekking hebbende op de latere jaren die worden aangehouden in afwachting van het resultaat van de onderhavige procedure.
4.2. Het Hof is van oordeel dat, met betrekking tot de werknemers van de snijlijn waarvan belanghebbende deel uitmaakte, alle werknemers in dezelfde situatie verkeerden. Het Hof leidt dit af uit de navolgende feiten:
- Ongeveer 20 werknemers behoorden tot één groep van uitbeners waarbij ieder in de snijlijn, in nauwe samenwerking, op elkaar aansluitende handelingen verrichtte.
- De goed op elkaar ingewerkte groep werknemers van de snijlijn werkte in nagenoeg gelijke samenstelling, vanaf omstreeks 1988, gedurende een reeks van jaren als uitbener met elkaar samen.
- Aan de snijlijn was een norm gesteld van 1200 per dag uit te benen en te verwerken zogenaamde middels (het ribgedeelte tussen de ham en de schouder van een varken).
- Indien de snijlijn meer middels dan de genormeerde dagproductie uitbeende en verwerkte, werd de overproductie in zwart loon uitbetaald.
- De beloning voor de productie boven de gestelde norm kon per persoon variëren, afhankelijk van de zwaarte en verantwoordelijkheid van de werkzaamheden.
Aan dit oordeel van het Hof doet niet af dat de voormelde beloning voor overwerk, welke aan de werknemers zwart werd uitbetaald, per persoon kon verschillen.
4.3. Op grond van het FIOD-onderzoek zijn, ten aanzien van de zwarte lonen welke zijn genoten door belanghebbende, E en F, (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting opgelegd. Met betrekking tot de overige werknemers kon, naar de Inspecteur heeft gesteld, niet worden achterhaald aan wie, wanneer en tot welke bedragen zwarte lonen door D zijn uitbetaald omdat de zwartloonadministratie, vóór het FIOD-onderzoek een aanvang nam, was vernietigd. Met betrekking tot de uit de resterende, niet vernietigde, administratie afgeleide bedragen betaald aan zwarte lonen zijn, ten laste van D, naheffingsaanslagen loonbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd, die door D niet zijn verhaald op de werknemers. De stelling van de Inspecteur dat, ten aanzien van belanghebbende en zijn collega’s E en F enerzijds en, zijn overige collega’s van de snijlijn anderzijds, geen sprake is van gelijke gevallen omdat de werkgever de ongelijkheid heeft veroorzaakt door af te zien van verhaal, snijdt geen hout. Het Hof vermag niet in te zien dat de beslissing van de werkgever de bij haar nageheven loonbelasting/ premie volksverzekeringen niet te verhalen op de overige collega’s van de snijlijn belanghebbende, E en F in een andere positie zou brengen.
4.4. Belanghebbende stelt in zijn memorie na cassatie ten eerste, kort samengevat, dat indien de belastingdienst de bij het onderzoek naar voren gekomen feiten in onderlinge samenhang zou hebben beschouwd het zeer wel mogelijk zou zijn geweest alle werknemers door middel van (navorderings)aanslagen in de heffing van inkomstenbelasting te betrekken teneinde een gelijke behandeling van gelijke gevallen te bewerkstelligen. Het Hof gaat aan deze grief voorbij. In de onderhavige omstandigheden dwingt geen wettelijke bepaling de Inspecteur te kiezen voor het opleggen van (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting in plaats van het naheffen van loonbelasting/ premie volksverzekeringen bij de werkgever. Het Hof merkt overigens op dat de ongelijke behandeling van belanghebbende, E en F niet is gelegen in de omstandigheid dat de overige, niet bekende, werknemers van de snijlijn niet in de heffing van inkomstenbelasting zijn betrokken, doch voortvloeit uit het feit dat ten aanzien van laatstgenoemde werknemers geen verhaal van bij D nageheven loonbelasting/ premie volksverzekeringen heeft plaatsgevonden.
4.5. Belanghebbendes tweede stelling treft doel. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur onvoldoende gronden aangevoerd ter rechtvaardiging van de ten aanzien van belanghebbende, E en F, in vergelijking met hun collega’s van de snijlijn, ontstane ongelijke gevolgen van het FIOD-onderzoek. Het enkele door de Inspecteur gestelde feit dat ten aanzien van belanghebbende, E en F de omvang van de door hen genoten zwarte lonen nauwkeurig kon worden vastgesteld terwijl dat bij de overige collega’s van de snijlijn niet het geval was, kan het andersluidende standpunt van de Inspecteur niet voldoende schragen. Het Hof acht in de gegeven omstandigheden afstemming opportuun van de gevolgen van het voornoemde FIOD-onderzoek, betrekking hebbende op één werkgever met tientallen werknemers, ressorterend onder meerdere eenheden van de belastingdienst, met het oog op de behoorlijke vervulling van de taak van de met de uitvoering van de wet belaste eenheden van de belastingdienst. De financiële gevolgen voor belanghebbende, E en F, voortvloeiend uit de keuze van de FIOD en/ of de (contact)inspecteur hen op voormelde wijze anders te behandelen dan de overige collega’s van de snijlijn, zijn voorts van meer dan bijkomstige aard zodat de grond aan de litigieuze navorderingsaanslag wegens schending van het gelijkheidsbeginsel komt te ontvallen.
5. Proceskosten en griffierecht
5.1. In de omstandigheid dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van belanghebbendes proceskosten. Belanghebbende heeft uitsluitend aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van de hem in verband met de behandeling van het beroep bij het Gerechtshof te Arnhem en bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures op 3.5 (punten van proceshandelingen) maal f 710,-- (waarde per punt) maal 1 (gewicht van de zaak) is f 2.485,--.
5.2. De omstandigheid dat de uitspraak wordt vernietigd, brengt met zich dat de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid. eerste volzin van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door deze voor deze zaak gestorte griffierecht ad f 75,-- dient te vergoeden.
6. Beslissing
Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt:
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de navorderingsaanslag, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 2.485,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van f 75,--.
Aldus vastgesteld op 23 juli 2001 door G.J. van Muijen, voorzitter, J.W.J. Huige en K.L.H. van Mens, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 juli 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.