HR, 08-07-1996, nr. 31 496
ECLI:NL:HR:1996:AA2031
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-07-1996
- Zaaknummer
31 496
- LJN
AA2031
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:AA2031, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑07‑1996; (Cassatie)
- Wetingang
art. 13 (oud) Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
BNB 1996/368 met annotatie van A.H.M. Daniels
FED 1996/1001 met annotatie van P.M. VERHAGEN
WFR 1996/1100, 1
V-N 1996/2888, 19 met annotatie van Redactie
Uitspraak 08‑07‑1996
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting; art. 13 Wet Vpb 1969; bemiddelingskosten bij aankoop zijn aankoopkosten deelneming
Hoge Raad der Nederlanden derde kamer
nr. 31.496
8 juli 1996TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de naamloze vennootschap [X] N.V. te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 augustus 1995 betreffende de haar voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 12.197.490,--.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende heeft op 4 januari van het onderhavige jaar (1990) alle aandelen in een in Nederland gevestigde B.V. (hierna: de deelneming) gekocht. Ter zake van deze aankoop heeft belanghebbende een bemiddelingsvergoeding van ƒ 270.000,-- betaald aan een bank.
3.2. Tussen partijen was voor het Hof in geschil of de door belanghebbende gemaakte kosten ter zake van de bemiddelingsactiviteiten van de bank dienen te worden gerekend tot de aanschaffingskosten van de deelneming. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
3.3. 's Hofs beslissing is juist. Indien een belastingplichtige een deelneming verwerft, behoren immers de op de verwerving drukkende kosten - zoals de onderhavige bemiddelingskosten - tot de kostprijs van die deelneming. Het van een andere opvatting uitgaande middel faalt derhalve in zoverre.
3.4. Het middel faalt ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 8 juli 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.