FED 1990/643:Het middel berust klaarblijkelijk op de gedachtengang dat, nu de namens belanghebbende voor het hof aangevoerde stelling volgens welke het door haar tegen betaling van een bedrag van f X verkregen recht 'elementen van goodwill bevat en ook enigszins is te vergelijken met het auteursrecht', door de inspecteur niet is bestreden, het hof gehouden zou zijn bij het geven van zijn beslissing van de juistheid van deze stelling uit te gaan. Deze gedachtengang miskent evenwel dat de rechter bij het verbinden van juridieke kwalificaties aan de ten processe vaststaande feiten niet is gebonden aan de dienaangaande door partijen te berde gebrachte opvattingen.