FED 1997/727
Omzetting op de voet van art. 18 Wet IB 1964 is niet mogelijk in gevallen waarin de inbreng van de onderneming onderdeel uitmaakt van een geheel van rechtshandelingen gericht op de overdracht of liquidatie van de onderneming. Art. 18 Wet IB 1964 stelt echter niet de eis dat de ingebrachte onderneming gedurende een bepaalde periode ongewijzigd wordt voortgezet
HR 29-08-1997, ECLI:NL:PHR:1997:AA2238, m.nt. R.P.C. Cornelisse
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29 augustus 1997
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Linde, van der; Bellaart; Putt-Lauwers, van der; Brunschot, van; Soest, van
- Zaaknummer
32 431
- Noot
R.P.C. Cornelisse
- LJN
AA2238
- JCDI
JCDI:ADS227110:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1997:AA2238, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑08‑1997
ECLI:NL:PHR:1997:AA2238, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑08‑1997
- Wetingang
Art. 18 Wet IB 1964
Essentie
Omzetting op de voet van art. 18 Wet IB 1964 is niet mogelijk in gevallen waarin de inbreng van de onderneming onderdeel uitmaakt van een geheel van rechtshandelingen gericht op de overdracht of liquidatie van de onderneming. Art. 18 Wet IB 1964 stelt echter niet de eis dat de ingebrachte onderneming gedurende een bepaalde periode ongewijzigd wordt voortgezet
Samenvatting
Belanghebbende heeft per 1 januari 1992 zijn onderneming - op de voet van art. 18 Wet IB 1964 - in een BV ingebracht. Nadien verhuurt de BV haar bedrijfspand, waartoe het voornemen al voor de inbreng aanwezig was, aan ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.