HR, 12-03-2010, nr. 08/05149
ECLI:NL:PHR:2010:BI5095, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2010
- Zaaknummer
08/05149
- LJN
BI5095
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BI5095, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑03‑2010; (Cassatie)
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:GHARN:2010:BN8220, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2008:BG9213, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BI5095
ECLI:NL:PHR:2010:BI5095, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 12‑03‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BI5095
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2008:BG9213
- Vindplaatsen
BNB 2010/252 met annotatie van A.L. Mertens
FED 2010/54 met annotatie van E.P.J. DANKAART
V-N 2010/14.22 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/650 met annotatie van mr. J.D. Schouten
BNB 2010/252 met annotatie van A.L. Mertens
Uitspraak 12‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Verstrekking tweede telefoon door werkgever. Artikel 39 Uitvoeringsregeling LB 2001 ten tele onverbindend.
Nr. 08/05149
12 maart 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 oktober 2008, nr. 06/00393, betreffende een aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen, en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens is een tweetal boeten opgelegd. De naheffingsaanslag en de boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/204) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag en de boeten verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard, doch de uitspraak van de Rechtbank vernietigd met betrekking tot de boetebeschikkingen en de boetebeschikkingen verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 14 mei 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft in het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 aan een aantal van haar werknemers (hierna: de werknemers) een mobiele telefoon ter beschikking gesteld. De eigendom van de telefoons is niet op de werknemers overgegaan.
3.1.2. Deze mobiele telefoons fungeerden voor de werknemers als tweede telefoons. Zij werden door de werknemers niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor zakelijke doeleinden gebruikt.
3.1.3. De onderhavige naheffingsaanslag behelst onder meer een correctie vanwege de terbeschikkingstelling van mobiele telefoons aan de werknemers in de jaren 2002 en 2003. De Inspecteur heeft daarbij rekening gehouden met een bedrag aan loon van € 22,69 per maand per werknemer, waarbij de Inspecteur zijn standpunt baseerde op de artikelen 22 en 39 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (tekst 2002 en 2003, hierna: de Uitvoeringsregeling).
3.2. Voor het Hof was - voor zover in cassatie van belang - in geschil of voormelde correctie juist is.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het loon ter zake van de mobiele telefoons dient te worden bepaald op de voet van artikel 13, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2002 en 2003, hierna: de Wet). Het Hof heeft aan die beslissing ten grondslag gelegd dat niet wordt toegekomen aan toepassing van artikel 39 van de Uitvoeringsregeling, omdat in het onderhavige geval naar 's Hofs oordeel geen mobiele telefoons zijn verstrekt. Het Hof heeft dit oordeel gegrond op de omstandigheid dat aan de werknemers slechts het gebruik en niet de eigendom van de telefoons is verstrekt.
3.4. Het middel komt terecht tegen dit oordeel op. Noch de tekst van de Wet en de Uitvoeringsregeling, noch hun toelichting geeft aanleiding tot de beperkte uitleg van het begrip 'verstrekking' die het Hof heeft gebezigd.
3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3.6. Voor de toepassing van artikel 39 van de Uitvoeringsregeling na verwijzing dient het volgende in acht te worden genomen.
3.6.1. Artikel 39 heeft, gelet op haar algemeen geformuleerde bewoordingen, ook te gelden voor de verstrekking van een tweede of volgende telefoon aan een werknemer.
3.6.2. De systematiek van artikel 10 in verbinding met artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet brengt mee dat de regelgever krachtens artikel 15c in verbinding met artikel 17, lid 2, van de Wet, normeringen en beperkingen kan aanbrengen. Uit de wetsgeschiedenis van de Invoeringswet inkomstenbelasting 2001 (Kamerstukken II 1999/2000, 26 728, nr. 7, blz. 13) blijkt dat het in de bedoeling van de wetgever lag om de toen bestaande waarderingsregels met betrekking tot de terbeschikkingstelling van een telefoon te bestendigen, welke regels krachtens artikel 13, lid 2, van de Wet waren gegeven, en vervat waren in artikel 11, lid 10, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990. De regelgever heeft dat gedaan in de bepaling van artikel 22 in verbinding met artikel 39 van de Uitvoeringsregeling. Op grond van deze bepalingen wordt de waarde van het tot het loon behorende gedeelte van de verstrekking van een telefoon in de aldaar bedoelde gevallen forfaitair bepaald op € 22,69 per maand. Van een overschrijding van de delegatiebevoegdheid of van een uitbreiding van het wettelijke loonbegrip in de Uitvoeringsregeling door de regelgever is in zoverre geen sprake.
3.6.3. Voor zover in het forfait mede tot het loon wordt gerekend de waarde van een abonnement van een tweede (of volgende) telefoon waarvan het zakelijke karakter meer dan bijkomstig is, is echter sprake van onverbindendheid van de regeling. Ingevolge artikel 15b, lid 1, aanhef en letter g, in samenhang met artikel 17, lid 2, van de Wet, behoren verstrekkingen van dergelijke abonnementen tot de vrije verstrekkingen. Daarmee is niet verenigbaar dat voor gevallen waarin de werkgever naast de verstrekking van een dergelijk abonnement ook de gesprekskosten betaalt, in de Uitvoeringsregeling een forfaitaire waardering wordt voorgeschreven waarvan een (forfaitair bepaald) bedrag aan abonnementskosten deel uitmaakt. Na verwijzing dient te worden onderzocht welk gedeelte van het forfaitair bepaalde bedrag van € 22,69 per maand bestaat uit abonnementskosten en daarom buiten aanmerking moet blijven.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2010.
Conclusie 12‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Verstrekking tweede telefoon door werkgever. Artikel 39 Uitvoeringsregeling LB 2001 ten tele onverbindend.
Nr. 08/05149
PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
MR. C.W.M. VAN BALLEGOOIJEN
ADVOCAAT-GENERAAL
14 mei 2009
Derde kamer B
Loonbelasting/premie volksverzekeringen 1999-2003
Conclusie inzake:
De Staatssecretaris van Financiën
tegen
X B.V.
1. Feiten en loop van het geding
1.1 X B.V. (hierna: belanghebbende), gevestigd te Z, houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van informatieverwerkende elektronica.
1.2 Belanghebbende heeft in het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 aan een aantal werknemers een mobiele telefoon ter beschikking gesteld. Deze mobiele telefoon fungeert voor de werknemers als tweede telefoon.
1.3 In 2004 heeft de Belastingdienst een controle loonheffing bij belanghebbende uitgevoerd. Naar aanleiding van de controle heeft de Inspecteur(1) over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 47.462. In deze naheffingsaanslag is onder andere een correctie begrepen met betrekking tot de ter beschikking gestelde mobiele telefoons. Tegelijkertijd met de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende heffingsrente in rekening gebracht en haar op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete en op de voet van artikel 67c van dezelfde wet een verzuimboete opgelegd.
1.4 De Inspecteur heeft het loon vanwege de terbeschikkingstelling van mobiele telefoons aan werknemers in 2002 gecorrigeerd met 318 (maanden) maal € 22,69 = € 7.215 en in 2003 met 387 maal € 22,69 = € 8.781. Deze bedragen zijn na bezwaar belast naar het tarief van achtereenvolgens: 37,6%, 42% en 52%.
1.5 Nadat belanghebbende bezwaar had aangetekend, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar nader vastgesteld op € 45.590, en de heffingsrente alsmede de boetes overeenkomstig aangepast. Belanghebbende is daarna in beroep gekomen bij Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank). Tegen de uitspraak van de Rechtbank is de Inspecteur in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof).
2. Het geschil
Rechtbank(2)
2.1 De Rechtbank heeft omtrent de vraag of het voordeel van het ter beschikking stellen van mobiele telefoons leidt tot genieten van belastbaar loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) en zo ja, tot welk bedrag, overwogen:
4.5. Belanghebbende heeft aan zijn werknemers mobiele telefoons ter beschikking gesteld. Het is de werknemers toegestaan privé-gesprekken te voeren met deze mobiele telefoons. Aldus heeft belanghebbende niet in geld genoten loon aan zijn werknemers doen toekomen. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet LB wordt niet in geld genoten loon in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, met dien verstande dat voor zover de verwerving van het loon het gebruik of verbruik daarvan meebrengt, de waarde wordt gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing. Tussen partijen is niet in geschil dat de verwerving van het loon het gebruik of verbruik van de mobiele telefoons meebrengt. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het voordeel uit de terbeschikkingstelling van de mobiele telefoons dient te worden gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing.
4.6. Ten overvloede overweegt de rechtbank, voor wat betreft de jaren 1999 en 2000, dat aan de toepassing van artikel 13, tweede lid, van de Wet LB juncto artikel 11, tiende lid, van de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 1990 niet wordt toegekomen nu deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op een telefoon in de woning van de werknemer en een mobiele telefoon niet als zodanig kan worden aangemerkt.
4.7. Eveneens ten overvloede overweegt de rechtbank, voor wat betreft de jaren 2001, 2002 en 2003, dat aan de toepassing van de artikelen 39 en 40 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 niet wordt toegekomen nu deze bepalingen zijn gebaseerd op de artikelen 11, eerste lid, onderdeel b, juncto artikel 17 juncto artikel 15c van de Wet LB. Deze bepalingen hebben betrekking op door de werkgever gedane verstrekkingen. Van een verstrekking is eerst sprake wanneer de werkgever de eigendom van het goed aan de werknemer heeft overgedragen hetgeen in casu niet het geval is.
2.2 De Rechtbank heeft het voordeel van de terbeschikkingstelling van de mobiele telefoons gewaardeerd op het bedrag van de besparing op privé-gesprekken, in 2002 op € 1.991 en in 2003 op € 1.896, en heeft daarop de tarieven toegepast die de Inspecteur na bezwaar had gehanteerd. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 augustus 2006 gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 20.061. De verzuim- en vergrijpboete zijn overeenkomstig verminderd. De Inspecteur is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
Hof(3)
2.3 Het Hof heeft het geschil, voor zover hier van belang, omschreven:
III. Is het in de naheffingsaanslag begrepen bedrag ter zake van de aan werknemers ter beschikking gestelde mobiele telefoons juist vastgesteld?
2.4 Het Hof heeft ten aanzien van de terbeschikkingstelling van mobiele telefoons overwogen:
4.10. Evenals de Rechtbank is het Hof van oordeel dat ter zake van de mobiele telefoons de besparingswaarde in aanmerking dient te worden genomen.
4.11. Onjuist is de stelling van de Inspecteur, dat in de jaren 1999 en 2000 een bijzondere waarderingsregel van toepassing zou zijn op de voet van artikel 13, tweede lid, van de Wet LB 1964 in samenhang met artikel 11, lid 10, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, zodat - naar het Hof begrijpt - volgens de Inspecteur niet meer zou kunnen worden toegekomen aan lid 1 van artikel 13 van de Wet LB 1964, ook indien niet aan de voorwaarden voor die bijzondere waarderingsregel wordt voldaan. Artikel 11, lid 10, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 ziet op (een eerste en tweede) vaste telefoon in de woning van de werknemer. Nu hiervan in casu geen sprake is, dient volgens lid 1 van artikel 13 van de Wet LB 1964 de besparingswaarde in aanmerking te worden genomen.
4.12. Eveneens onjuist is de stelling van de Inspecteur, dat in de jaren 2001 tot en met 2003 een bijzondere waarderingsregel van toepassing zou zijn op de voet van artikel 13, tweede lid, van de Wet LB 1964, zodat - naar het Hof begrijpt - volgens de Inspecteur niet meer zou kunnen worden toegekomen aan lid 1 van artikel 13 van de Wet LB 1964, ook indien niet aan de voorwaarden voor die bijzondere waarderingsregel wordt voldaan. Voor 2001 geldt dat de artikelen 38, 39 en 40 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zien op (een eerste en tweede) vaste telefoon (met meerdere aansluitingen of nummers) in de woning van de werknemer. Nu hiervan in casu geen sprake is, dient volgens lid 1 van artikel 13 van de Wet LB 1964 de besparingswaarde in aanmerking te worden genomen. Voor 2002 en 2003 geldt weliswaar dat artikel 39 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zodanig is gewijzigd dat deze niet alleen ziet op een vaste telefoon, maar mede op een mobiele telefoon, maar in het onderhavige geval wordt geen mobiele telefoon verstrekt. De desbetreffende werknemers van belanghebbende hebben slechts het gebruik van de mobiele telefoon waarvan de eigendom niet aan de werknemers toebehoort.
4.13. De stelling van de Inspecteur op pagina 3, tweede alinea van onderen, van de motivering van het hoger beroep dat op grond van artikel 31, lid 6, van de Wet LB 1964 in afwijking van het eerste lid van artikel 13 van de Wet LB 1964 niet de besparingswaarde, maar de waarde in het economische verkeer in aanmerking moet worden genomen faalt. Immers, lid 6 van artikel 31 van de Wet LB 1964 geldt alleen indien sprake is van een loonheffing als eindheffing. Vaststaat dat de onderhavige naheffingsaanslag niet gebaseerd is op de loonheffing als eindheffing.
2.5 Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 31 oktober 2008 ongegrond verklaard.
Cassatie
2.6 De Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd.
2.7 Als middel van cassatie voert de Staatssecretaris aan dat het Nederlandse recht is geschonden, met name de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: UR LB 2001). De Staatssecretaris verzet zich tegen het oordeel van het Hof, voor zover het (naar ik begrijp) betrekking heeft op de jaren 2002 en 2003 (hierna: de onderhavige jaren), dat geen sprake is van de verstrekking van een mobiele telefoon, indien de eigendom niet overgaat op de werknemer. Naar de mening van de Staatssecretaris is sprake van een verstrekking in het geval dat de werknemer de beschikking krijgt over een mobiele telefoon en de werkgever de kosten van de telefoon draagt. Ingevolge artikel 39, tweede lid juncto artikel 39, eerste lid UR LB 2001 behoort een (forfaitair) bedrag van € 22,69 per maand niet tot de vrije verstrekkingen en dus tot het loon, aldus de Staatssecretaris.
3. Wet- en regelgeving inzake de zakelijke telefoon
3.1 Met ingang van 1 januari 2001 is voor de fiscale behandeling van de zakelijke telefoon van de werknemer aangesloten bij het regime van vrije vergoedingen en verstrekkingen. De basis van dit regime ligt in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b Wet LB. Dit artikel luidt:
1. Tot het loon behoren niet:
a. vergoedingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, een en ander volgens de in of krachtens hoofdstuk IIA gestelde normeringen en beperkingen (vrije vergoedingen);
b. verstrekkingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, een en ander volgens de in of krachtens de artikelen 17 en 17a gestelde normeringen en beperkingen (vrije verstrekkingen);
3.2 In de onderhavige jaren behoorde een vergoeding door de werkgever van telefoonabonnementen, behoudens voor zover het ging om het tweede en volgende telefoonabonnement, niet tot de vrije vergoedingen. Dit was geregeld in artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel g Wet LB (tekst 2002-2003):
1. Tot de vrije vergoedingen behoren niet vergoedingen ter zake van:
(...)
g. telefoonabonnementen behoudens voorzover het betreft het tweede en volgende telefoonabonnement van de werknemer waarvan het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is;
(...)
Indien sprake was van een tweede of volgende telefoonabonnement van de werknemer waarvan het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, konden de telefoonabonnementskosten vrij worden vergoed, zo volgt uit de wettekst. Dit blijkt ook uit de toelichting(4) van de wetgever op het artikel:
In het eerste lid, onderdeel g, wordt van vrije vergoeding uitgesloten de vergoeding van het eerste telefoonabonnement en van volgende abonnementen indien het zakelijke karakter van bijkomend belang is. Wel voor vrije vergoeding komen dan in aanmerking de (tweede en volgende) telefoonabonnementen met een duidelijk zakelijke karakter. (...)
3.3 Artikel 15c Wet LB bevat een delegatiebevoegdheid met betrekking tot vrije vergoedingen:
Bij ministeriële regeling kan, in aanvulling op de artikelen 15, 15a en 15b en zonodig onder het aanbrengen van normeringen en beperkingen en het stellen van voorwaarden, worden bepaald dat vergoedingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen wel of niet als loon worden ervaren, niet respectievelijk wel tot de vrije vergoedingen worden gerekend.
Op basis van deze delegatiebevoegdheid waren in de onderhavige jaren aanvullende bepalingen met betrekking tot de zakelijke telefoon opgenomen in de artikelen 38 tot en met 40 UR LB 2001.
3.4 Artikelen 15b Wet LB en 15c Wet LB (en daarmee ook de artikelen 38 tot en met 40 UR LB 2001) zijn niet alleen van belang voor vrije kostenvergoedingen, maar zijn van overeenkomstige toepassing op het regime van vrije verstrekkingen. Dit volgt uit artikel 17, eerste en tweede lid Wet LB:
1. Vrije verstrekkingen zijn:
a. verstrekkingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot voorkoming van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking;
b. andere verstrekkingen voorzover zij naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren.
2. De artikelen 15a tot en met 16a zijn van overeenkomstige toepassing.
3.5 Artikel 38 UR LB 2001 had betrekking op vergoedingen van ISDN-abonnementen. Dit artikel (tekst 2002-2006) luidde:
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een telefoonabonnement van de werknemer dat voorziet in meerdere aansluitingen of nummers en waarvan het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan € [...] per maand (€ [...] per week, € [...] per dag).
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een telefoonabonnement van de werknemer dat voorziet in meerdere aansluitingen of nummers en waarvan het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het ter zake in het eerste lid genoemde bedrag.
3.6 Artikel 39 UR LB 2001 had betrekking op vergoedingen van een mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon en luidde (tekst 2002-2006):
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon, voorzover de kosten van de telefoon meer bedragen dan € 22,69 per maand (€ 5,22 per week, € 1,04 per dag).
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan de in het eerste lid genoemde bedragen.
3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de waarde in het economische verkeer van het gebruik van de telefoon anders dan ten behoeve van de dienstbetrekking meer bedraagt dan € 454 op jaarbasis.
3.7 Artikel 40 UR LB 2001 stelde vergoedingen ter zake van een tweede of een volgende telefoon onder bepaalde voorwaarden vrij. Artikel 40 UR LB 2001 (tekst 2001-2006) luidde:
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een tweede of een volgende telefoon van de werknemer die geheel of nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking wordt gebruikt.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een tweede of een volgende telefoon van de werknemer die geheel of nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking wordt gebruikt.
4. Verstrekking versus terbeschikkingstelling
4.1 Als een werkgever zijn werknemers gebruik wil laten maken van een mobiele telefoon heeft hij daarvoor twee mogelijkheden. Allereerst kan hij de door zijn werknemers gemaakte abonnements- en (zakelijke) gesprekskosten vergoeden. In dit geval heeft de werknemer op eigen naam een abonnement afgesloten en een mobiele telefoon aangeschaft of gekregen van de telefoonmaatschappij. Ten tweede kan de werkgever een telefoon aan zijn werknemers "verstrekken" dan wel "ter beschikking stellen". De abonnements- en gesprekskosten die daarmee gemoeid zijn, zullen doorgaans rechtstreeks in rekening worden gebracht aan de werkgever.
4.2 Met de terbeschikkingstelling van een telefoon door de werkgever wordt gedoeld op de situatie dat abonnements- en gesprekskosten rechtstreeks aan de werkgever in rekening worden gebracht én de eigendom van het (mobiele) telefoontoestel niet berust bij de werknemer. De primaire vraag in de onderhavige zaak is of bij de terbeschikkingstelling van een telefoon door de werkgever aan de werknemer sprake is van een verstrekking in de zin van de Wet LB. Naar ik begrijp hebben Rechtbank en Hof geoordeeld dat in dit geval geen telefoon wordt verstrekt, aangezien de werknemers slechts het gebruik van de telefoon hebben en niet de eigendom.
4.3 Het begrip verstrekking is niet nader omschreven in de Wet LB. Wel lijkt de wetgever in de Wet LB onderscheid te maken tussen de begrippen verstrekking en terbeschikkingstelling. Artikel 11, eerste lid, onderdelen q en r Wet LB luidt namelijk:
1. Tot het loon behoren niet:
(...)
q. verstrekking en terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur (...)
r. verstrekking en terbeschikkingstelling van inrichting van de werkruimte in de woning (...)
Ook de Staatssecretaris maakt een onderscheid in de UR LB 2001. Ik verwijs naar artikel 37, waar voor de verstrekking van een fiets een andere regel van waardering is geformuleerd dan voor de ter beschikking gestelde fiets. Eenzelfde onderscheid is thans te vinden in artikel 21a, dat een waarderingsregel behelst voor uitsluitend de ter beschikking gestelde computer. Uit de wettekst en de UR LB 2001 kan echter mijns inziens niet worden afgeleid dat beide begrippen elkaar uitsluiten. In tegendeel: de artikelen 17 en 17a Wet LB noemen slechts het woord verstrekking, maar betreffen tevens terbeschikkingstellingen, en in artikel 37, lid 3, UR LB 2001 staat: "Tot de vrije verstrekkingen behoort de terbeschikkingstelling van ...".
4.4 Met ingang van 1 januari 2007 is de wetgeving ter zake van de zakelijke telefoon in het kader van het wijzigingsplan 'Paarse krokodil' gewijzigd. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer werd naar aanleiding van de onderhavige zaak bij de Rechtbank nader ingegaan op de vraag of het ter beschikking stellen van een telefoon als een verstrekking wordt aangemerkt. De Staatssecretaris merkte op dat naar zijn mening (in ieder geval met ingang van 1 januari 2007) het ter beschikking stellen van een telefoon onder het wettelijke begrip verstrekking valt(5):
Teneinde te voorkomen dat in de toekomst in de praktijk of de jurisprudentie een verschillende behandeling ontstaat tussen de verstrekte of vergoede telefoon enerzijds en de ter beschikking gestelde telefoon anderzijds pleiten de leden van de VVD-fractie ervoor het nieuwe artikel 20 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 aan te vullen met een bepaling dat de waarde van het genot van ter beschikking gestelde communicatiemiddelen - niet zijnde computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur -, waarvan het zakelijke gebruik van meer dan bijkomstig belang is, wordt gesteld op nihil. De leden van de VVD-fractie vragen of ik bereid ben de uitvoeringsregeling aldus aan te passen. Ik merk daarover het volgende op. Anders dan de genoemde rechtbank meen ik dat het ter beschikking stellen van een telefoon ook onder het wettelijke begrip verstrekking valt. De door de leden van de VVD-fractie gewenste bepaling, die systematisch overigens zou moeten worden opgenomen bij de regelingen met betrekking tot vrije vergoedingen en verstrekkingen in hoofdstuk 4 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, is naar mijn mening niet nodig. Voor zover de genoemde uitspraak met betrekking tot de situatie van een ter beschikking gestelde telefoon die voor meer dan 10% zakelijk wordt gebruikt al voor twijfel zou kunnen zorgen, wordt deze twijfel door de onderhavige wetsgeschiedenis weggenomen. Dan is met ingang van 1 januari 2007 sprake van een vrije verstrekking.
4.5 Naar mijn mening heeft het begrip verstrekking betrekking op het verstrekken van een genot. Dit omvat zowel het verstrekken in eigendom als het verstrekken in bruikleen. Het begrip terbeschikkingstelling ziet mijns inziens alleen op het verstrekken in bruikleen. Dat voor een verstrekking geen eigendomsoverdracht vereist is blijkt onder meer uit hetgeen met betrekking tot telefoonabonnementen is geregeld in artikel 15b, eerste lid, onderdeel g Wet LB. Een telefoonabonnement is geen zaak en kan dus niet het voorwerp van eigendom zijn(6). Desalniettemin acht de wetgever het mogelijk om een telefoonabonnement te verstrekken. Overigens zal in de praktijk vaak sprake zijn van een verstrekking van een telefoonabonnement en niet zozeer van een verstrekking van het (mobiele) telefoontoestel. Dit toestel is immers in de meeste gevallen ondergeschikt aan het telefoonabonnement en wordt bij het afsluiten van het telefoonabonnement vaak kosteloos verkregen.
5. Toepassing van artikel 39 UR LB 2001?
5.1 Indien sprake is van een verstrekking van mobiele telefoons door de werkgever komt de vraag op of artikel 39 UR LB 2001 van toepassing is. Artikel 39, eerste lid UR LB 2001 bepaalt dat de werkgever de abonnements- en gesprekskosten ter zake van een telefoon die door de werknemer mede voor de dienstbetrekking wordt gebruikt, vrij mag vergoeden. Hij dient dan wel rekening te houden met het privégebruik van deze telefoon. Een vrije vergoeding van telefoonkosten mag worden verstrekt voor zover de kosten van de telefoon meer dan een maandelijks forfaitair bedrag (€ 22,69) bedragen. Op grond van artikel 39, tweede lid UR LB 2001 geldt dit ook voor verstrekkingen(7). Met ingang van 1 januari 2002 geldt de regeling van artikel 39 UR LB 2001 ook voor telefoons die buiten de woning van de werknemer worden gebruikt (waaronder mobiele telefoons). Daarvóór had de regeling alleen betrekking op de telefoon in de woning van de werknemer.
5.2 Ziet artikel 39 UR LB 2001 ook op het genot van mobiele telefoons die voor de werknemers fungeren als een tweede telefoon? Volgens zijn tekst is artikel 39 UR LB 2001 van toepassing op "een mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon". Hiermee kan derhalve zowel de eerste, tweede als volgende telefoon worden bedoeld. Toch kan uit de toelichting(8) van de regelgever op artikel 39 UR LB 2001 worden opgemaakt dat de regelgever alleen de eerste telefoon op het oog heeft gehad:
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, tiende lid, eerste volzin, van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de regeling voortaan ook op vergoedingen betrekking heeft. Het voor het jaar 2000 geldende grensbedrag van het integrale privé-gebruik is in verband met de regeling voor ISDN-abonnementen in artikel 38 (ook dan is immers sprake van een eerste telefoon) verhoogd van f 660 tot f 1000 (¤ 454). Ingeval het verhoogde grensbedrag wordt overschreden, kan de onderhavige regeling niet worden toegepast en dient het privé-gebruik van de eerste telefoon in de woning van de werknemer in aanmerking te worden genomen naar de waarde in het economische verkeer. (...)
5.3 Ook uit de samenhang met artikel 40 UR LB 2001 kan worden afgeleid dat artikel 39 UR LB 2001 slechts betrekking heeft op de eerste telefoon. Artikel 40 UR LB 2001 bepaalt dat vergoedingen ter zake van de tweede en volgende telefoon van de werknemer die geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt tot de vrije vergoedingen behoren. Het betreft hier vergoedingen die betrekking hebben op de gesprekskosten. De abonnementskosten van de tweede en volgende telefoon komen namelijk reeds op grond van artikel 15b, eerste lid, onderdeel g Wet LB in aanmerking voor een vrije vergoeding. Deze systematiek blijkt ook uit de toelichting(9) van de regelgever op dit artikel 40 UR LB 2001:
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, tiende lid, tweede volzin, van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de regeling voortaan ook op vergoedingen betrekking heeft. Vergoedingen voor het abonnement van een dergelijke tweede telefoon vallen overigens onder de regeling van artikel 15b, eerste lid, onderdeel g, van de wet. De verstrekking van het abonnement van een dergelijke tweede telefoon valt onder de regeling van artikel 17, tweede lid, van de wet in samenhang met vorenbedoelde bepaling. (...)
Indien sprake is van een tweede of volgende telefoon die niet geheel of nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking gebruikt wordt, maar waarvan het zakelijke karakter wel van meer dan bijkomstig belang is, kan de werkgever mijns inziens, op grond van artikel 15b, eerste lid, onderdeel g Wet LB, de abonnementskosten vrij vergoeden. De zakelijke gesprekskosten kunnen eveneens vrij worden vergoed, maar dan op grond van artikel 15, aanhef en onderdeel a Wet LB (of artikel 17 Wet LB). De privé gesprekskosten tenslotte komen niet in aanmerking voor een vrije vergoeding.
5.4 Deden(10) merkt hierover op:
Volgens sommige belastingdiensten kunnen de abonnementskosten als ook de zakelijke gesprekskosten onbelast worden vergoed, indien de telefoon voor minder dan 90% maar in ieder geval voor meer dan 10% zakelijk wordt gebruikt. Omdat niet zeker is of dit landelijk beleid betreft, is het 'veiliger' om in dit geval een forfaitair bedrag bij het loon te tellen van € 22,69. Evenals bij de eerste telefoon dient ook in dit geval het privé-gebruik niet meer te zijn dan € 454 per jaar.
5.5 Deden raadt de werkgever aan om ook bij de tweede telefoon die voor meer dan 10% (en minder dan 90%) zakelijk gebruikt wordt, het forfaitaire bedrag van artikel 39 UR LB 2001 als loon te hanteren. Dit lijkt mij niet te stroken met de bedoeling van de wetgever zoals neergelegd in artikel 15b, eerste lid, onderdeel g Wet LB. Het forfaitaire bedrag van artikel 39 UR LB 2001 is immers opgebouwd uit een bedrag aan abonnementskosten en een bedrag aan (privé)gesprekskosten(11). Indien artikel 39 UR LB 2001 eveneens van toepassing zou zijn op de tweede of volgende telefoon zou een deel van de abonnementskosten, hoewel die kosten op grond van artikel 15b, eerste lid, onderdeel g Wet LB vrij mogen worden vergoed, niet tot de vrije vergoedingen behoren.
5.6 Gesteld zou kunnen worden dat er twee aparte regelingen bestaan met betrekking tot de zakelijke telefoon, namelijk een regeling voor de vergoeding van telefoonabonnementen én een regeling voor de vergoeding van een telefoon, waaronder de abonnements- en gesprekskosten worden begrepen. Indien een werkgever de kosten van een tweede telefoon vergoedt, zou artikel 15, eerste lid, onderdeel g Wet LB geen toepassing vinden, aangezien dit artikel slechts betrekking heeft op de vergoeding van telefoonabonnementen, aldus deze stellingname. Er zijn mijns inziens onvoldoende aanknopingspunten in de regelgeving te vinden voor een dergelijke stelling. Bovendien blijkt uit de samenloop van artikel 15b, eerste lid, onderdeel g Wet LB met artikel 40 UR LB 2001 dat beide regelingen niet apart van elkaar kunnen worden gezien.
6. Toepassing van artikel 31, zesde lid Wet LB?
6.1 Indien eindheffing plaatsvindt naar enkelvoudig tarief bepaalt artikel 31, zesde lid Wet LB dat, voor de bepaling van de verschuldigde loonbelasting artikel 13, eerste lid Wet LB geen toepassing vindt. Loon in natura dient in dat geval in aanmerking te worden genomen naar de waarde in het economische verkeer en niet naar de (privé)besparingswaarde. Artikel 31, zesde lid Wet LB luidt:
Voor de bepaling van de verschuldigde belasting op de voet van het enkelvoudige tarief wordt, voor zover artikel 13, tweede lid, geen toepassing heeft gevonden, in afwijking in zoverre van artikel 13, eerste lid, niet in geld genoten loon in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.
6.2 Het hanteren van de waarde in het economische verkeer geschiedt omwille van doelmatigheid en wordt gerechtvaardigd door het feit dat in deze gevallen wordt afgezien van brutering, aldus de wetgever(12):
Wij wijzen (...) op de in het wetsvoorstel opgenomen regeling voor als eindheffingsbestanddelen aangewezen vormen van loon in natura. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen loon in natura waarvoor het enkelvoudige tarief van toepassing is en loon in natura waarvoor het gebruteerde tabeltarief geldt. Vormen van loon in natura waarvoor het tabeltarief geldt zullen apart worden aangewezen. Als voorbeeld noemen wij een vakantiereis bij wijze van huwelijksgeschenk die de werkgever niet in de individuele loonopgaaf van de werknemer wil verwerken. Het enkelvoudige tarief geldt voor het overige loon in natura dat onder eindheffing wordt gebracht. Dit is loon in natura dat eventueel gewaardeerd kan worden aan de hand van het besparingscriterium als niet bij wijze van eindheffing wordt geheven. Indien wel bij wijze van eindheffing wordt geheven, wordt de omvang van het loonbestanddeel om doelmatigheidsredenen steeds gesteld op de waarde in het economische verkeer, tenzij een bijzonder waarderingsvoorschrift van toepassing is. Het afzien van brutering in deze gevallen kan worden beschouwd als een tegenwicht voor het steeds waarderen op de waarde in het economische verkeer. (...)
6.3 Het Hof heeft geoordeeld in r.o. 4.13 dat artikel 31, zesde lid Wet LB niet van toepassing is, aangezien de onderhavige naheffingsaanslag niet gebaseerd is op de loonheffing als eindheffing. Het Hof motiveert dit oordeel niet. Verwarrend is echter dat het Hof in onderdeel 2.14 heeft vastgesteld dat de onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd naar een enkelvoudig tarief. Het begrip 'enkelvoudig tarief' impliceert dat eindheffing is toegepast (zie artikel 31, derde lid, onderdeel b Wet LB). Bovendien wordt in de overzichten van onderdelen 2.7 tot en met 2.10 van de hofuitspraak gesproken van eindheffing naar laag, midden en hoog tarief.
6.4 Toch meen ik dat het bovenstaande oordeel (in r.o. 4.13) van het Hof juist is. In 2004 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd over de jaren 1999 tot en met 2003 (de onderhavige naheffingsaanslag). Uit onderdeel 2.14 volgt dat belanghebbende in datzelfde jaar heeft afgezien van verhaal van loonbelasting op haar werknemers. Daarom is ter zake van de niet verhaalde loonbelasting in 2004 nageheven. Hieruit leid ik af dat in feite indirecte brutering heeft plaatsgevonden, waarbij eerst een 'normale' (verhaalbare) naheffingsaanslag is opgelegd over de looncorrectie(13), en waarbij vervolgens (in het jaar van afzien van verhaal) over de niet verhaalde loonbelasting op basis van eindheffing een naheffingsaanslag is opgelegd naar het (gebruteerde) tabeltarief. Van een naheffingsaanslag op basis van eindheffing naar het enkelvoudigde tarief lijkt dus geen sprake te zijn. Bovendien is eindheffing naar het enkelvoudige tarief op grond van artikel 31, derde lid, onderdeel b Wet LB slechts mogelijk ter zake van bepaalde aangewezen eindheffingsbestanddelen. Hiervan is in de onderhavige zaak mijns inziens geen sprake.
6.5 Het bovenstaande houdt in dat de onderhavige naheffingsaanslag niet op basis van eindheffing naar het enkelvoudige tarief tot stand is gekomen en dat in de onderhavige zaak niet van brutering is afgezien. Het Hof heeft daarom terecht vastgesteld dat de onderhavige naheffingsaanslag niet is gebaseerd op loonheffing als eindheffing en geoordeeld dat artikel 31, zesde lid Wet LB niet van toepassing is.
7. Beoordeling van het middel
7.1 Het middel van de Staatssecretaris verzet zich tegen het oordeel van het Hof in r.o. 4.12 dat geen sprake is van de verstrekking van een mobiele telefoon, indien de eigendom niet overgaat op de werknemer. Het begrip verstrekking heeft mijns inziens betrekking op het verstrekken van een genot. Dit omvat zowel het verstrekken in eigendom als het verstrekken in bruikleen (zie onderdeel 4.5). Het middel slaagt in zoverre.
7.2 Voor zover het middel stelt dat op grond van artikel 39, tweede lid juncto artikel 39, eerste lid UR LB 2001 een bedrag van € 22,69 per maand niet tot de vrije verstrekkingen behoort, faalt het mijns inziens. Het staat immers vast dat de verstrekte mobiele telefoons voor de werknemers fungeren als tweede telefoon. Uit de systematiek van desbetreffende wet- en regelgeving en de toelichting daarop, leid ik af dat artikel 39 UR LB 2001 slechts betrekking heeft op de eerste telefoon (zie onderdeel 5).
8. Conclusie
Mijn conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het beroep.
De Procureur- Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
1 Belastingdienst P.
2 Rechtbank Breda, 18 augustus 2006, nr. AWB 06/204.
3 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31 oktober 2008, nr. 06/00393, gepubliceerd in NTFR 2009/80.
4 Memorie van toelichting, Kamerstukken II 1999-2000, 26 728, nr. 3, p.36.
5 Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken I 2006-2007, 30577, nr. C, p.2.
6 Artikel 5:1 juncto 3:2 van het Burgerlijk Wetboek.
7 Waar ik hierna schrijf over vergoedingen kan ook verstrekkingen worden gelezen.
8 Toelichting op Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, Staatscourant 28 december 2000, nr. 251, p.23.
9 Toelichting op Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, Staatscourant 28 december 2000, nr. 251, p.23.
10 M.R.M. Deden, Employee benefits, Amersfoort: Sdu 2004, p. 40.
11 Dit blijkt onder meer uit de Toelichting op artikel 11, negende lid, Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (oud), zie Toelichting op Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, Staatscourant 15 november 1989, nr. 223, p. 13.
12 Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II 1996/97, 25 051, nr. 7, blz. 26.
13 De wet maakt dit mogelijk op grond van hetzij artikel 31, tweede lid, onderdeel a, ten eerste Wet LB, hetzij artikel 31, vierde lid, tweede volzin Wet LB.