FED 2009/95
Toetsing van de proportionaliteit van in 1998 op de voet van art. 3 in rekening gebrachte vervolgingskosten ter zake van het betekenen van een dwangbevel ad ƒ 15 000 kan niet worden gebaseerd op art. 6 EVRM. Geen sprake van een straf in de zin van art. 6 EVRM volgens de Hoge Raad
HR 23-10-2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0896, m.nt. J.J. Vetter
- Instantie
Hoge Raad (Belastingkamer)
- Datum
23 oktober 2009
- Magistraten
den Berge, van; Schaap; Tijnagel; Heisterkamp; Feteris
- Zaaknummer
43840
- Noot
J.J. Vetter
- LJN
BK0896
- JCDI
JCDI:ADS199234:1
- Vakgebied(en)
Invordering / Algemeen
Onbekend (V)
Fiscaal procesrecht (V)
Invordering (V)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2009:BK0896, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑10‑2009
- Wetingang
Art. 3 Kostenwet en art. 6 EVRM
Essentie
Toetsing van de proportionaliteit van in 1998 op de voet van art. 3 in rekening gebrachte vervolgingskosten ter zake van het betekenen van een dwangbevel ad ƒ 15 000 kan niet worden gebaseerd op art. 6 EVRM. Geen sprake van een straf in de zin van art. 6 EVRM volgens de Hoge Raad
Uitspraak
Het geschil betreft de kosten terzake de betekening van een dwangbevel ad ƒ 15 000 op 18 maart 1998.
OP HET BEROEP IN CASSATIE VAN BELANGHEBBENDE OVERWEEGT DE HOGE RAAD:
3 Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.