De ontwikkeling van de successiebelasting laat zich in het kort als volgt samenvatten (ontleend aan P.J.A. Adriani, Het belastingrecht, deel I, tweede druk, p. 317–318).
De oorsprong van de Successiebelasting ligt vermoedelijk in de bloeitijd van het oude Egypte. Er wordt vermoed dat de Romeinen daaraan hun onder Augustus ingevoerde successiebelasting hebben ontleend. Maar er is verschil. Terwijl in Egypte de overgang van zaken door erfrecht werd belast met een zware belasting van 10 à 15%, ook de overgangen in de rechte lijn, was de Romeinse Vicesima hereditatum anders opgezet. De belasting was alleen verschuldigd door Romeinse burgers, de rechte lijn was vrij, onvermogenden eveneens, schulden werden afgetrokken. Men ziet hier de gedachte van belasting van de verkrijger op de voorgrond komen, alsook de belasting van het gehele vermogen. Als bijzonderheid kan nog worden vermeld dat de verkrijging van lijfrenten en vruchtgebruik werd geschat in verband met sterftetafels.
Een nieuwe ontwikkeling ontstond in de Middeleeuwen en wel langs verschillende wegen. Het kwam voor dat bij benoeming tot erfgenaam van verre of niet-verwanten, toestemming van de overheid vereist was. Deze werd slechts tegen betaling verleend, het successierecht was daar retributie. Dezelfde gedachte leeft nog voort in landen, waar de saisine (art. 880 BW) niet bekend is en waar een inbezitstelling nodig is door een overheidsinstantie. Een werkelijke successiebelasting naar Romeins voorbeeld treft men aan in Italiaanse steden, als Genua, Florence en Venetië in de 14e en 15e eeuw. De belangrijkste bron voor het successierecht is echter het leenrecht. De leenheer vorderde een betaling bij de dood van de leenman, aanvankelijk als vergoeding voor het belenen van de erfgenaam. Dit leidde tot een belastingheffing door de Vorst bij vererving van binnen zijn territoir gelegen zaken.
In een vergelijkbare vorm, maar toch ook wel verschillend met betrekking tot de goederen waarover de belasting wordt geheven en de verervingen waarvoor de belasting gold, vinden we de successiebelasting in alle gewesten van de Republiek der Vereenigde Nederlanden onder de naam van: Impost op de collateraale successiën.
Na de omwenteling duurde het tot het bestuur van de raadpensionaris R.J. Schimmelpenninck alvorens enige orde werd gebracht in de financiële aangelegenheden van de Bataafsche Republiek. Door zijn Agent van Financiën I.J.A. Gogel werd het belastingstelsel aanzienlijk verbeterd en onder andere ingevoerd de eerste voor de gehele republiek geldende successiebelasting (de ordonnantie van 4 oktober 1805), die tevens het bijzondere had, dat zij rustte op de gehele nalatenschap.
Deze ordonnantie heeft in eerste instantie gegolden tot 1 januari 1812, toen krachtens art. 30 van het Keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 werd ingevoerd de wet van 22 Frimaire jaar VII (12 december 1798), Bulletin des lois no. 248, zoals die sindsdien was gewijzigd door de wetten van 27 Ventôse jaar IX (18 maart 1801) en 15 november 1808. De bij overlijden krachtens deze wet geheven belasting, bekend als: droit de mutation par décès, was nog op de oude leest geschoeid, namelijk het belasten van de overgang door erfopvolging van bepaalde zaken.
Na het herstel van onze onafhankelijkheid werd, bij art. 15 van het besluit van de Souvereine Vorst van 23 december 1813, Stb. 1813, 17, het recht afgeschaft dat bij overgang in geval van overlijden volgens de Franse wetten geheven werd en opnieuw ingevoerd het recht van de ordonnantie van 1805, een en ander slechts voor zover het de noordelijke provinciën betreft, omdat in de zuidelijke de Frimairewet bleef gelden. Aan deze tweeslachtigheid kwam een einde op 1 januari 1817, toen alle bepalingen die betrekking hadden op rechten verschuldigd wegens verervingen, werden ingetrokken om eerst met ingang van 1 januari 1818 bij het inwerkingtreden van de wet van 27 december 1817, Stb. 1817, 37, door nieuwe te worden vervangen. De wet van 1817 regelde niet alleen een successierecht in de zin van de ordonnantie van 1805, maar voerde ook het recht van overgang van onroerende zaken verschuldigd bij overlijden, in. Met wijzigingen in 1824, waarbij een verhoogd successierecht werd ingevoerd wegens de vererving van aandelen in vreemde fondsen en buitenlandse effecten, en in 1832, heeft de wet van 1817 gegolden tot 1 juli 1859.
Literatuur
A.M. Elias en F. Sonneveldt, 'De invloed van de Frimairewet op de overdrachtsbelasting en het successierecht in Nederland: een historisch overzicht', MBB 1999, nr. 12. De auteurs geven een overzicht van de Nederlandse successiewetgeving vanaf de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden tot en met de ontwikkelingen in de 19e en 20e eeuw.
C.G. Dijkstra, ‘Dubbele belasting door samenloop van inkomsten- en successiebelasting?’, WPNR 2008/6757, gaat in het kader van de samenloop van inkomsten- en successie- en schenkingsbelastingen o.m. in op de historie van de successiewetgeving.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.2.1
Aant. 1.2.1 De periode vóór 1859
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123 en V-N 2024/47.60
01-08-1956 tot: -
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.2.1
Schenk- en erfbelasting / Algemeen
Successiewet 1956 aanhef regeling
Beschouwing
De ontwikkeling van de successiebelasting laat zich in het kort als volgt samenvatten (ontleend aan P.J.A. Adriani, Het belastingrecht, deel I, tweede druk, p. 317–318).
De oorsprong van de Successiebelasting ligt vermoedelijk in de bloeitijd van het oude Egypte. Er wordt vermoed dat de Romeinen daaraan hun onder Augustus ingevoerde successiebelasting hebben ontleend. Maar er is verschil. Terwijl in Egypte de overgang van zaken door erfrecht werd belast met een zware belasting van 10 à 15%, ook de overgangen in de rechte lijn, was de Romeinse Vicesima hereditatum anders opgezet. De belasting was alleen verschuldigd door Romeinse burgers, de rechte lijn was vrij, onvermogenden eveneens, schulden werden afgetrokken. Men ziet hier de gedachte van belasting van de verkrijger op de voorgrond komen, alsook de belasting van het gehele vermogen. Als bijzonderheid kan nog worden vermeld dat de verkrijging van lijfrenten en vruchtgebruik werd geschat in verband met sterftetafels.
Een nieuwe ontwikkeling ontstond in de Middeleeuwen en wel langs verschillende wegen. Het kwam voor dat bij benoeming tot erfgenaam van verre of niet-verwanten, toestemming van de overheid vereist was. Deze werd slechts tegen betaling verleend, het successierecht was daar retributie. Dezelfde gedachte leeft nog voort in landen, waar de saisine (art. 880 BW) niet bekend is en waar een inbezitstelling nodig is door een overheidsinstantie. Een werkelijke successiebelasting naar Romeins voorbeeld treft men aan in Italiaanse steden, als Genua, Florence en Venetië in de 14e en 15e eeuw. De belangrijkste bron voor het successierecht is echter het leenrecht. De leenheer vorderde een betaling bij de dood van de leenman, aanvankelijk als vergoeding voor het belenen van de erfgenaam. Dit leidde tot een belastingheffing door de Vorst bij vererving van binnen zijn territoir gelegen zaken.
In een vergelijkbare vorm, maar toch ook wel verschillend met betrekking tot de goederen waarover de belasting wordt geheven en de verervingen waarvoor de belasting gold, vinden we de successiebelasting in alle gewesten van de Republiek der Vereenigde Nederlanden onder de naam van: Impost op de collateraale successiën.
Na de omwenteling duurde het tot het bestuur van de raadpensionaris R.J. Schimmelpenninck alvorens enige orde werd gebracht in de financiële aangelegenheden van de Bataafsche Republiek. Door zijn Agent van Financiën I.J.A. Gogel werd het belastingstelsel aanzienlijk verbeterd en onder andere ingevoerd de eerste voor de gehele republiek geldende successiebelasting (de ordonnantie van 4 oktober 1805), die tevens het bijzondere had, dat zij rustte op de gehele nalatenschap.
Deze ordonnantie heeft in eerste instantie gegolden tot 1 januari 1812, toen krachtens art. 30 van het Keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 werd ingevoerd de wet van 22 Frimaire jaar VII (12 december 1798), Bulletin des lois no. 248, zoals die sindsdien was gewijzigd door de wetten van 27 Ventôse jaar IX (18 maart 1801) en 15 november 1808. De bij overlijden krachtens deze wet geheven belasting, bekend als: droit de mutation par décès, was nog op de oude leest geschoeid, namelijk het belasten van de overgang door erfopvolging van bepaalde zaken.
Na het herstel van onze onafhankelijkheid werd, bij art. 15 van het besluit van de Souvereine Vorst van 23 december 1813, Stb. 1813, 17, het recht afgeschaft dat bij overgang in geval van overlijden volgens de Franse wetten geheven werd en opnieuw ingevoerd het recht van de ordonnantie van 1805, een en ander slechts voor zover het de noordelijke provinciën betreft, omdat in de zuidelijke de Frimairewet bleef gelden. Aan deze tweeslachtigheid kwam een einde op 1 januari 1817, toen alle bepalingen die betrekking hadden op rechten verschuldigd wegens verervingen, werden ingetrokken om eerst met ingang van 1 januari 1818 bij het inwerkingtreden van de wet van 27 december 1817, Stb. 1817, 37, door nieuwe te worden vervangen. De wet van 1817 regelde niet alleen een successierecht in de zin van de ordonnantie van 1805, maar voerde ook het recht van overgang van onroerende zaken verschuldigd bij overlijden, in. Met wijzigingen in 1824, waarbij een verhoogd successierecht werd ingevoerd wegens de vererving van aandelen in vreemde fondsen en buitenlandse effecten, en in 1832, heeft de wet van 1817 gegolden tot 1 juli 1859.
A.M. Elias en F. Sonneveldt, 'De invloed van de Frimairewet op de overdrachtsbelasting en het successierecht in Nederland: een historisch overzicht', MBB 1999, nr. 12. De auteurs geven een overzicht van de Nederlandse successiewetgeving vanaf de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden tot en met de ontwikkelingen in de 19e en 20e eeuw.
C.G. Dijkstra, ‘Dubbele belasting door samenloop van inkomsten- en successiebelasting?’, WPNR 2008/6757, gaat in het kader van de samenloop van inkomsten- en successie- en schenkingsbelastingen o.m. in op de historie van de successiewetgeving.