Hof 's-Gravenhage, 18-03-2003, nr. 01/01038
ECLI:NL:GHSGR:2003:AH9232
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
18-03-2003
- Zaaknummer
01/01038
- LJN
AH9232
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2003:AH9232, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 18‑03‑2003; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AU2791
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑03‑2003
Inhoudsindicatie
Wet waardering onroerende zaken. Beschikking genomen door bevoegd orgaan.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
18 maart 2003
nummer BK-01/01038
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraken van het hoofd afdeling Financiën van de gemeente P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen beschikkingen.
1. Beschikkingen en bezwaar
1.1 Bij beschikking van 31 oktober 1998, genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat 1 te Z (hierna: de woning), per de waardepeildatum 1 januari 1995 (hierna: de waardepeildatum) en voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000, vastgesteld op ƒ 441.000.
1.2 Bij beschikking van 31 mei 1999 is de waarde van de woning, per de waardepeildatum en voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000, vastgesteld op ƒ 487.000.
1.3 Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraken de in 1.2 bedoelde beschikking gehandhaafd en de in 1.1 bedoelde beschikking 1997 gewijzigd in die zin dat de waarde van de woning nader is vastgesteld op ƒ 380.000.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 27,23 (ƒ 60). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3 De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 21 maart 2002, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en de Inspecteur. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende op 8 maart 2002 nadere stukken ingediend.
2.4 Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 21 maart 2002 heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.
2.5 De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 22 juli 2002, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en de Inspecteur.
2.6 Naar aanleiding van het verhandelde ter tweede zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting opnieuw geschorst en heeft andermaal tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.
2.7 De derde mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 5 december 2002, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en de Inspecteur.
2.8 Het Hof heeft op 19 december 2002 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 23 december 2002 ter post bezorgd. Op 7 januari 2003 is van belanghebbende een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 41 is tijdig voldaan.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1
Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak A-straat 1 te Z (hierna: de woning). Belanghebbende heeft de woning als nieuwbouwwoning gekocht. De koop-/aannemingsovereenkomst is door belanghebbende op 27 augustus 1996 ondertekend en vermeldt een totale koop-/aanneemsom van ƒ 692.000. Eind 1996, bij de transportakte op 20 november 1996, heeft belanghebbende voor de aankoop van de grond en voor de eerste bouwtermijn in totaal ƒ 245.132 betaald. De woning is in de loop van het jaar 1998 opgeleverd.
3.2
Bij beschikking van 31 oktober 1998 (hierna: de beschikking 1997) heeft de Inspecteur voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 aan de woning een waarde toegekend van ƒ 441.000. Voor zover hier van belang luidt deze beschikking, die in kopie tot de gedingstukken behoort, als volgt:
(...)
Ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken deelt het college van burgemeester en wethouders hierbij mede dat de waarde(n) van de hierna te noemen onroerende zaak/zaken als volgt is/zijn vastgesteld.
(...)
De aangegeven waarde(n) zijn vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 1992. De beschikking geldt in beginsel voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na dagtekening schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente P, (...)
3.3
Bij beschikking van 31 mei 1999 (hierna: de beschikking 1999) heeft de Inspecteur voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 aan de woning een waarde toegekend van ƒ 487.000. Voor zover hier van belang luidt deze beschikking, die in kopie tot de gedingstukken behoort, als volgt:
(...)
Peiljaar: 1992
(...)
Ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken deelt het college van burgemeester en wethouders hierbij mede dat de waarde(n) van de hierna te noemen onroerende zaak/zaken als volgt is/zijn vastgesteld.
(...)
Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na dagtekening schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente P.
(...)
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de beide beschikkingen door het bevoegde orgaan zijn genomen en het antwoord op de vraag of de waarde van de woning juist is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht en aldaar (op de zitting van 5 december 2002) eenstemmig verklaard dat de waarde van de woning per de waardepeildatum naar de staat per 1 januari 1997 ƒ 245.000 (€ 111.176) bedraagt.
4.3
Voorts heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van proceskosten en kosten van het bezwaar voor een totaalbedrag van ƒ 441, waarin begrepen een bedrag van ƒ 20 voor de zitting van het Gerechtshof van 21 maart 2002. Ter zitting van 5 december 2002 heeft belanghebbende hiertoe een specificatie overgelegd.
5. Conclusies van partijen
5.1
Het beroep van belanghebbende strekt uiteindelijk tot vernietiging van beide beschikkingen.
5.2
De Inspecteur concludeert tot - naar het Hof begrijpt - ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1
Naar de Inspecteur heeft gesteld en het Hof aannemelijk acht zijn de beschikkingen feitelijk genomen door de Inspecteur in diens hoedanigheid van gemeenteambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet (hierna: de heffingsambtenaar). Deze stelling vindt steun in het feit dat in de rechtsmiddelverwijzingen bij de beschikkingen wordt aangegeven dat bezwaar kan worden gemaakt bij het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente P. Naar ook belanghebbende heeft gesteld in zijn conclusie van repliek is deze functionaris aangewezen als de heffingsambtenaar van deze gemeente. Volgens artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient onder bezwaar te worden verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Derhalve moet het er voor worden gehouden dat, nu bij eerder genoemde heffingsambtenaar bezwaar tegen de beschikkingen kan worden aangetekend, de beschikkingen ook door de heffingsambtenaar zijn genomen. De beschikkingen zijn derhalve genomen door het daartoe bevoegde orgaan. Dat volgens de beschikkingen het college van burgemeester en wethouders aan belanghebbende mededeling doet van de vastgestelde waarden van de woning, doet daar niet aan af. Het Hof merkt hierbij op dat op de beschikkingen, anders dan belanghebbende kennelijk meent, niet staat vermeld dat de op de beschikkingen vermelde waarden door burgemeester en wethouders zijn vastgesteld. De omstandigheid dat de tekst van de beschikkingen bij vluchtige lezing mogelijkerwijs tot misverstand aanleiding zou kunnen geven, heeft niet de nietigheid van de beschikkingen tot gevolg. Voorts is gesteld noch gebleken dat belanghebbende ten gevolge van deze bewoordingen op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad. In zoverre is het beroep ongegrond.
6.2
Voor wat betreft de waarde van de woning naar de staat per 1 januari 1997 sluit het Hof zich aan bij het inmiddels eenstemmig oordeel van partijen nu niet is gebleken dat daaraan een juridisch onjuist uitgangspunt ten grondslag ligt. In dit oordeel ligt besloten dat het beroep in zoverre gegrond is en dat de beschikking 1997 dient te worden gewijzigd, in dier voege dat de waarde van de woning nader moet worden vastgesteld op ƒ 245.000 (€ 111.176). De Inspecteur heeft aangevoerd dat de beschikking ten gevolge van een typefout als begin van het tijdvak de datum 1 januari 1997 vermeldt, terwijl dit 1 januari 1998 had moeten zijn. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur deze stelling, tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft de Inspecteur bij het wijzigen van het tijdvak geen, althans onvoldoende, belang omdat het hem in beginsel vrij staat, indien daartoe gronden aanwezig zijn en binnen de daartoe geldende wettelijke bepalingen, een nieuwe beschikking te nemen voor het tijdvak dat aanvangt op 1 januari 1998.
6.3
Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstand-koming van de Wet dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten ver-koop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de bes-te voor-bereiding door de meest-biedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet wor-den uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbe-zwaarde eigen-dom zou kunnen worden overgedragen en de ver-krij-ger de zaak in de staat waar-in die zich bevindt onmid-del-lijk en in volle om-vang in ge-bruik zou kun-nen nemen.
6.4
De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van de woning per de waardepeildatum en naar de staat van de woning per 1 januari 1999 een taxatierapport overgelegd van taxateur A, die de woning in opdracht van de Inspecteur op 7 maart 2000 heeft getaxeerd. Die taxateur heeft de waarde van de woning op de waardepeildatum en naar de staat per 1 januari 1999 getaxeerd op ƒ 487.000 (€ 220.990). Mede gelet op het in 3.1 vermelde heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning per de waardepeildatum en naar de staat van de woning per 1 januari 1999 niet te hoog is vastgesteld. Voor zover het beroep van belanghebbende strekt tot wijziging van de beschikking 1999 is het derhalve ongegrond.
6.5
Voor zover belanghebbende een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel faalt dit beroep omdat niet is gebleken dat de Inspecteur ter zake van met de woning vergelijkbare objecten ten behoeve van de desbetreffende rechthebbenden een begunstigend beleid voert, noch dat in meerderheid van vergelijkbare gevallen een juiste rechtstoepassing achterwege is gebleven. Ook de overige grieven van belanghebbende, die zijn gericht tegen de wijze waarop de beschikkingen tot stand zijn gekomen en de wijze waarop de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende heeft behandeld, wat daarvan zij, kunnen niet leiden tot vernietiging van de beschikkingen of tot verlaging van de bij deze beschikkingen vastgestelde waarden van de woning, behoudens hetgeen onder 6.2 is overwogen.
6.6
Op grond van al het vorenoverwogene is het beroep ten dele gegrond en moet worden beslist als hierna te melden.
7. Proceskosten, schadevergoeding en griffierecht
7.1
Gelet op het vorenstaande acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op het drievoud van het bedrag van ƒ 20 aan kosten dat belanghebbende, blijkens de in 4.3 bedoelde specificatie, voor de zitting van het Hof van 21 maart 2002 heeft moeten maken, derhalve op 3 x ƒ 20 = ƒ 60, ofwel € 28. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig, aangezien de overige kosten van het geding die belanghebbende heeft gemaakt op grond van genoemd Besluit niet voor vergoeding in aanmerking komen.
7.2
Het Hof acht termen aanwezig voor een vergoeding ten bedrage van € 100 voor schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.3
Voorts dient de Inspecteur aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 27,23 (ƒ 60) te vergoeden.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- -
wijzigt de beschikking voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 in dier voege dat de waarde van de onroerende zaak nader wordt vastgesteld op ƒ 245.000 (€ 111.176);
- -
handhaaft de beschikking voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000;
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 28, onder aanwijzing van de gemeente Leiderdorp als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- -
veroordeelt de Inspecteur tot het vergoeden van door belanghebbende geleden schade, vastgesteld op € 100, onder aanwijzing van de gemeente P als de rechtspersoon die deze schade moet vergoeden;
- -
gelast de gemeente P aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 27,23 (ƒ 60) te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 18 maart 2003 door mr. Biemond, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier
Van Lingen, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 19 december 2002.
(Van Lingen) (Biemond)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- 2.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
- 3.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- -
de naam en het adres van de indiener;
- -
de dagtekening;
- -
de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- -
de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.