Hof Arnhem, 26-01-2010, nr. 08/00032
ECLI:NL:GHARN:2010:BL2304, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
26-01-2010
- Zaaknummer
08/00032
- LJN
BL2304
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BL2304, Uitspraak, Hof Arnhem, 26‑01‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BQ0421, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
NTFR 2010/627 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
Uitspraak 26‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling voetbalstadion.
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00032
uitspraakdatum: 26 januari 2010
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X B.V. te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 december 2007, nummer 06/1086 WOZ AQ1 A, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Z (hierna:de Ambtenaar).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 (het stadion) te Z, per waardepeildatum 1 januari 2003 en naar de toestand op die datum, voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006, vastgesteld op € 8.821.000.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 december 2007 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Ambtenaar, bijgestaan door B en C, gecertificeerd WOZ-taxateur.
1.7 De gemachtigde van belang¬hebbende heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt, zonder bezwaar van de wederpartij, door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast.
2.1 Stichting X (hierna: de Stichting) heeft op 28 januari 1994
Y B.V. opgericht. Vervolgens is op 18 april 1997 de commanditaire vennootschap C.V. X (hierna: CV) aangegaan, waarbij Y BV als beherend vennoot zal optreden. Artikel 4 van de oprichtingsakte van de CV vermeldt voorzover van belang het volgende:
“1. De beherende vennoot brengt in al haar activa en passiva alsmede haar arbeid. De beherende vennoot heeft sinds haar oprichting slechts handelingen verricht ten behoeve van de vennootschap. Verder zal de beherende vennoot ten behoeve van de vennootschap verwerven het appartementsrecht omvattende de grond waarop het stadion zal worden gerealiseerd.”
Artikel 10 van de oprichtingsakte van de CV vermeldt dat iedere vennoot in de winst is gerechtigd naar rato van het saldo van zijn kapitaalrekening.
2.2 De Stichting heeft op 24 april 1997 Stichting Administratiekantoor X opgericht om tegen uitreiking van certificaten aandelen in Y BV te verwerven.
2.3 Op grond van een huurovereenkomst van 28 april 1998 huurt de Stichting het stadion
van de CV.
2.4 De Stichting heeft op 30 mei 2000 belanghebbende opgericht. In de akte van oprichting staat voorzover van belang het volgende vermeld:
“(…) Slotverklaringen
(…) Volstorting aandelen
(…) 1. Ter storting op de aandelen zal de oprichter in de vennootschap inbrengen haar onderneming, die zij voor eigen rekening onder de naam: X drijft – echter vanaf een juli negentienhonderdnegennegentig (hierna te noemen: de aanvangsdatum) voor rekening en risico van de vennootschap – omvattende deze inbreng alle activa van gemelde onderneming (met uitzondering van de licentie van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond) onder de verplichting voor de vennootschap alle passiva van die onderneming voor haar rekening te nemen.”
2.5 De Ambtenaar heeft Y BV als eigenaar van het stadion aangemerkt en haar
een WOZ-beschikking opgelegd. Belanghebbende is als gebruiker van het stadion aangemerkt en aan haar is een WOZ-beschikking voor dezelfde waarde, opgelegd.
2.6 In verband met de in 1.1 vermelde WOZ-beschikking heeft de Ambtenaar ter
onderbouwing van de vastgestelde waarde een taxatierapport, gedateerd 3 juni 2008, laten opmaken door taxateur C voornoemd. Voorzover van belang is de inhoud hiervan als volgt:
“(…) Blijkens een akte d.d. 28 april 1998 is 26/36 deel van het totale complex in eigendom bij Y BV. Het eigendom omvat het appartementsrecht met de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van het voetbalstadion met utilitaire- en administratieruimten en toebehoren, plaatselijk bekend A-straat 1 te Z, kadastraal bekend gemeente Z ……….., uitmakende zesentwintig/zesendertigste onverdeeld aandeel in de gemeenschap, bestaande uit het stadioncomplex omvattende het voetbalstadion met kantoor- en bedrijfsgebouw en met utilitaire- en administratieruimten en ondergrond aan de A-straat 1 te Z.
(…) Het stadion is gelegen aan de rand van Z, in de onmiddellijke nabijheid van het Business Park en het uitgaanscentrum. Het stadion is goed bereikbaar, zowel per auto als per spoor. Deze rapportage en taxatie beperkt zich tot het gedeelte dat in eigendom is bij Y BV.
(…) Omdat het duidelijk is dat de economische waarde van het onderhavige object slechts een fractie is van de gecorrigeerde vervangingswaarde, omdat er geen markt is voor dergelijke objecten, is de waarde bepaald volgens deze laatste methodiek.
(…) Omdat de werkelijke bouwkosten niet waren te achterhalen is in goed onderling overleg met belastingplichtige als ongecorrigeerde vervangingswaarde gehanteerd een bedrag van € 13.950.000,--
(…) Ondanks het feit dat het een vrij recent stadion betreft is er toch reeds sprake van een behoorlijke functionele veroudering. Deze tekortkomingen manifesteren zich voor een aanzienlijk deel in de buiten dit WOZ-object gelegen, doch wel aan dit WOZ-object gelieerde WOZ-objecten, en zijn indirect daardoor wel enigszins van invloed op het functioneren van het voetbalstadion sec. Deze tekortkomingen zijn:
- een gebrekkige totale infrastructuur (Parkeren etc.)
- de huidige constructie is niet berekend op de gewenste toekomstige uitbouw
- aan één van de lange zijden van het veld is de uitloop slechts 3 i.p.v. 4 meter
- de lichtinstallatie levert te weinig lux voor internationale wedstrijden
- de situering van de horecaruimten is onvoldoende
- een gasleiding ligt in de onmiddellijke nabijheid van het stadion
- de situering van de hoofdtribune is ongunstig. ((vanwege de meest heersende windrichting (ZW) worden de voorste rijen bij regen nat))
(…) Rekening houdend met alle bovenstaande feiten en omstandigheden heeft ondergetekende de gecorrigeerde vervangingswaarde per waardepeildatum 1/1/2003 voor de onderhavige onroerende zaak bepaald op:
€ 8.821.000,=”
2.7 Uit een bijlage bij voornoemd taxatierapport en de toelichting daarop ter zitting blijkt dat de taxateur bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde rekening heeft gehouden met een afschrijving wegens functionele veroudering van 34,525% van de bruto gecorrigeerde vervangingswaarde minus de technische afschrijving. Het percentage functionele veroudering is onder te verdelen in een viertal sub-categorieën met de navolgende afschrijvingspercentages:
- economische veroudering 10%
- verouderde bouwwijze 0%
- doelmatigheid 25%
- excessieve gebruikskosten 3%
2.8 Belanghebbende heeft geen taxatierapport overgelegd. Ten aanzien van de hoogte van de waarde van het stadion heeft belanghebbende verschillende standpunten ingenomen en komt zij uiteindelijk tot de in 3.5 verwoorde conclusie.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil:
1. of de onderhavige WOZ-beschikking juist te naam is gesteld en zo niet of dit tot gevolg heeft dat de beschikking dient te worden vernietigd;
2. of de waarde van het stadion te hoog is vastgesteld; in het bijzonder of de afschrijving wegens functionele veroudering zo groot dient te zijn dat de waarde van het stadion gelijk is aan de bedrijfswaarde;
3. of en in hoeverre de werktuigenvrijstelling ten aanzien van de demontabele tribunestoelen van toepassing is.
3.2.1 Belanghebbende is met betrekking tot het eerste geschilpunt van mening dat op de waardepeil- en tevens toestandsdatum niet belanghebbende gebruiker van het stadion was maar de Stichting. Dit is de reden waarom belanghebbende stelt dat de WOZ-beschikking dient te worden vernietigd.
3.2.2 Met betrekking tot het tweede geschilpunt is belanghebbende van mening dat het stadion bedrijfsmatig wordt gebruikt en dat daarom de gecorrigeerde vervangingswaarde maximaal de bedrijfswaarde kan zijn. Deze stelt zij op nihil. Aangezien de waarde minimaal de directe opbrengstwaarde dient te zijn, berekent ze deze, uitgaande van de te kapitaliseren gemiddelde huuropbrengst van de CV over de periode 2002-2006, op € 1.288.985.
3.2.3 Met betrekking tot het derde geschilpunt is belanghebbende van mening dat de demontabele stadionstoelen te beschouwen zijn als werktuigen en daarom bij de waardebepaling buiten aanmerking dienen te worden gelaten. Belanghebbende stelt dat maximaal € 250.000 voor de werktuigenvrijstelling in aanmerking komt.
3.3.1 De Ambtenaar is met betrekking tot het eerste geschilpunt van mening dat de
onderhavige WOZ-beschikking een juiste tenaamstelling heeft en derhalve niet dient te worden vernietigd.
3.3.2 Met betrekking tot het tweede geschilpunt is de Ambtenaar van mening dat het stadion
niet bedrijfsmatig wordt gebruikt zodat aan een verdere verlaging wegens functionele veroudering niet toegekomen wordt.
3.3.3 Met betrekking tot het derde geschilpunt is de Ambtenaar van mening dat de stadionstoelen niet als werktuigen beschouwd kunnen worden zodat geen recht bestaat op de werktuigenvrijstelling.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de Ambtenaar, en tot verlaging van de waarde naar een bedrag van € 1.038.985 (€ 1.288.985 minus € 250.000).
3.6 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Eerste geschilpunt: WOZ-beschikking juist tenaamgesteld?
4.1 Krachtens het bepaalde in artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) bevat de WOZ-beschikking in ieder geval de naam, het adres en de woon- of vestigingsplaats van degene te wiens aanzien de beschikking wordt genomen. Vervolgens geeft artikel 24, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet WOZ aan dat aan degene die aan het begin van het tijdvak de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht gebruikt, de WOZ-beschikking bekend gemaakt dient te worden.
4.2 Belanghebbende stelt dat uit de vigerende huurovereenkomst van 28 april 1998 blijkt dat niet zij maar de Stichting de huurder van het stadion is en dat deze derhalve aangemerkt dient te worden als de gebruiker als bedoeld in artikel 24, derde lid, onderdeel b van de Wet WOZ. Het Hof kan belanghebbende in haar stelling niet volgen. Aangezien uit de huurovereenkomst blijkt dat de huurder het stadion gebruikt voor het organiseren van voetbalwedstrijden en uit het in 2.4 vermelde gedeelte van belanghebbendes oprichtingsakte blijkt dat de gehele onderneming van de Stichting (met uitzondering van licentie van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond) in belanghebbende is ingebracht is naar het oordeel van het Hof aannemelijk dat belanghebbende het stadion feitelijk heeft gebruikt. Hieraan doet niet af dat blijkbaar de Stichting nog de huren aan de CV heeft betaald. De onderhavige WOZ-beschikking is derhalve terecht ten name van belanghebbende, als gebruiker van het stadion, gesteld.
Tweede geschilpunt: is de gecorrigeerde vervangingswaarde gelijk aan de bedrijfswaarde?
4.3 Tussen partijen is niet in geschil dat het stadion primair op de voet van artikel
17, derde lid van de Wet WOZ gewaardeerd dient te worden op basis van de zogenoemde gecorrigeerde vervangingswaarde. Ter onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ zijn uitvoeringsregels gesteld. In artikel 4, vierde lid van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken is het volgende bepaald:
“4. Bij de berekening van de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken wordt een zodanige factor voor functionele veroudering toegepast dat de waarde overeenkomt met de bedrijfswaarde van die onroerende zaak rekening houdend met de economische situatie in de desbetreffende branche of bedrijfstak”
Of en in hoeverre de bedrijfswaarde invloed heeft op de waarde van het stadion houdt partijen verdeeld.
4.4 Waardering op de bedrijfswaarde is voorbehouden voor bedrijfsmatig
gebruikte onroerende zaken. De Hoge Raad heeft onder andere in zijn arrest van 17 februari 1999, nr. 33 844, BNB 1999/174, beslist wanneer een onroerende zaak niet bedrijfsmatig wordt gebruikt. Hij overwoog, voorzover van belang, als volgt:
“In middel 1 betoogt belanghebbende dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op haar stelling dat de gemeente het zwembadcomplex op de waardepeildatum, 1 januari 1991, commercieel exploiteerde, zodat de vervangingswaarde met toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1992, nr. 27 678, BNB 1992/298, kan worden gesteld op de bedrijfswaarde, welke volgens belanghebbende toen nihil bedroeg. Dit middel faalt. In de overwegingen 5.2 en 5.3 van het Hof ligt besloten dat het Hof als juist heeft aanvaard de stelling van B en W dat het zwembad op 1 januari 1991 door de gemeente niet commercieel werd geëxploiteerd, dat wil in dit verband zeggen dat de exploitatie niet uitsluitend geschiedde om daarmee winst te behalen, maar ook en vooral om in het algemeen belang gelegen redenen. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde in het licht van de vaststaande feiten ook geen nadere motivering.”
4.5 De bewijslast of en in hoeverre de bedrijfswaarde van invloed is op de berekening van de
gecorrigeerde vervangingswaarde van het stadion rust op belanghebbende. Terecht stelt zij dat dit met inachtneming van de resultaten die de CV met het stadion heeft behaald, dient te worden bezien.
4.6 Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat het stadion rondom de peildatum
bedrijfsmatig werd gebruikt omdat het niet vooral om in het algemeen belang gelegen redenen werd geëxploiteerd. Het overwegende belang bij de exploitatie van het stadion was naar het oordeel van het Hof gelegen in de commerciële verhuur. De exploitatie van het stadion was al enige tijd verliesgevend en rondom de peildatum is de in rekening te brengen huur zelfs verlaagd, zij het dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat de verlaging van de huur was ingegeven om te voorkomen dat de huurder failliet zou gaan waarna zeer waarschijnlijk geen vervangende huurder zou kunnen worden gevonden. Dat de exploitatie van het stadion niet is geschied vooral ook om in het algemeen belang liggende redenen wordt ondersteund door de onweersproken stelling van belanghebbende dat de gemeente Z als schuldeiser van de CV of anderszins geen (doorslaggevende) invloed kon uitoefenen op het beleid van belanghebbende. Op grond van het voorgaande is het gelijk voor wat betreft de bedrijfsmatige exploitatie van het stadion aan belanghebbende en dient de gecorrigeerde vervangingswaarde bepaald te worden met toepassing van een zodanige factor voor functionele veroudering, dat de waarde overeenkomt met de bedrijfswaarde van het stadion.
4.7 Aangezien belanghebbende de gebruiker van het stadion is, dient de bedrijfswaarde de
waarde te zijn die het object voor de eigenaar heeft (vergelijk HR 31 januari 2003, nr. 37 092 (BB 2003/322). Zoals uit HR 8 juli 1992, nr. 27 678, BNB 1992/298, blijkt, gaat het dan om de waarde die het stadion voor de eigenaar zelf heeft. De waarde waarvan alsdan kan worden uitgegaan is niet hoger dan het bedrag waarvoor de eigenaar een zaak zou kunnen verwerven die voor hem hetzelfde nut oplevert als de te waarderen zaak. Uitgaande van het in 4.5 vermelde uitgangspunt dat de resultaten van de CV daarbij in ogenschouw genomen dienen te worden, heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat vanwege de structureel negatieve resultaten de indirecte opbrengstwaarde nihil heeft bedragen. Dit standpunt komt het Hof niet onaannemelijk voor. Vervolgens heeft belanghebbende gesteld dat de directe opbrengstwaarde op € 1.288.985 berekend kan worden. Aangezien de waarde nooit lager kan zijn dan de directe opbrengstwaarde en de berekening daarvan door de Ambtenaar niet is betwist, is het gelijk wat dit geschilpunt betreft aan belanghebbende.
Derde geschilpunt: is de werktuigenvrijstelling van toepassing?
4.8 Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel e van de Uitvoeringsregeling
uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken wordt bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking gelaten de waarde van “werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.” Belanghebbende stelt dat de demontabele stoelen op de tribunes van het stadion als dergelijke werktuigen zijn te beschouwen en wenst derhalve dat de waarde daarvan op de waarde van het stadion in mindering wordt gebracht.
4.9 Naar het oordeel van het Hof is terecht niet in geschil dat de tribunestoelen als
onderdeel van de onroerende zaak –het stadion – zijn aan te merken. De Rechtbank heeft met betrekking tot voorliggend geschilpunt het volgende overwogen:
“Omtrent het beroep op de werktuigenvrijstelling overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de stoeltjes op de tribune niet kunnen worden aangemerkt als werktuig. Naar vaste jurisprudentie dient voor de uitleg van het begrip werktuig te worden aangesloten bij het spraakgebruik. Verweerder heeft zich — naar het oordeel van de rechtbank terecht — onder verwijzing naar het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal op het standpunt gesteld dat onder een werktuig in het algemeen wordt verstaan een voorwerp of een geheel van voorwerpen dat wordt gebruikt om zekere krachten te overwinnen met behulp van andere krachten en als zodanig een hulpmiddel is bij het bewerken, vervaardigen of verplaatsen van iets. De stoeltjes op de tribune zijn geen voorwerpen die worden gebruikt om zekere krachten te overwinnen met behulp van andere krachten. De stelling van eisers dat de stoeltjes worden gebruikt om de zwaartekracht te overwinnen — waarmee eisers aangeeft uit te gaan van dezelfde definitie als verweerder doet — kan de rechtbank niet volgen. De vergelijking die eisers maken met een opslagtank die ervoor zorgt dat een bepaalde vloeistof tijdelijk op die plek wordt opgeslagen gaat naar het oordeel van de rechtbank mank nu bij het kijken naar een voetbalwedstrijd niet van een productieproces gesproken kan worden. De stoeltjes dienen voor het gemak van de toeschouwers van de wedstrijd en worden niet aangewend om andere krachten te overwinnen.
Nu de stoeltjes reeds niet kunnen worden aangemerkt als werktuig, behoeven de overige op dit punt aangevoerde gronden van eisers, die er op neerkomen dat aan de overige eisen — naar hun mening — ook is voldaan, geen bespreking meer.”
Het Hof verenigt zich met voornoemde oordelen van de Rechtbank en maakt de daaromtrent door de Rechtbank gebezigde gronden tot de zijne.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Kosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 805 voor de procedure in eerste aanleg (1,5 punt voor het indienen van het beroepschrift en de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting maakt samen 2,5 punt, maal 1 voor het gewicht van de zaak, maal € 322 per punt) en € 644 voor de procedure in hoger beroep (2 punten voor het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting, maal 1 voor het gewicht van de zaak, maal € 322 per punt), ofwel in totaal op € 1.449 in verband met vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Aangezien uit het dossier niet is op te maken dat in het kader van de bezwaarprocedure, op grond van het bepaalde in artikel 7:15, derde lid Awb om een kostenvergoeding is verzocht, bestaat er geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken voorzover die ziet op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gemaakt in het kader van de bezwaarprocedure. Aangezien de procedure met het Hofkenmerk 08/0031, waarin ook de waarde van het stadion met betrekking tot dezelfde waardepeildatum ter discussie staat, maar dan ten aanzien van de eigenaar van het stadion, als een samenhangende zaak in de zin van artikel 3, eerste lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht is aan te merken, zal het Hof zowel in onderhavige procedure als in de procedure met het Hofkenmerk 08/0031 overgaan tot een veroordeling van voormelde kosten tot ten hoogste 50% van € 1.449.
Het Hof ziet geen aanleiding, zoals in eerste aanleg verzocht, een vergoeding van kosten van deskundigen toe te kennen omdat het verzoek in hoger beroep niet is herhaald en tevens niet gebleken is welke deskundigen in welk stadium van het geding welke bedragen hebben gedeclareerd.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar;
- vermindert de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde tot een waarde van € 1.288.985;
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 724,50 te vergoeden door gemeente Z, en
- gelast dat de gemeente Z aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 281 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 428 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. M.C.M. de Kroon, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 26 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.