Hof Arnhem, 29-09-2003, nr. 02/00466
ECLI:NL:GHARN:2003:AM0236
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
29-09-2003
- Zaaknummer
02/00466
- LJN
AM0236
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2003:AM0236, Uitspraak, Hof Arnhem, 29‑09‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AR7771
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AR7771
- Wetingang
art. 229 Gemeentewet
- Vindplaatsen
NTFR 2003/1827
Uitspraak 29‑09‑2003
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen: - is bij de onderhavige verbouwing en splitsing van een bestaande boerderij in twee woongedeelten, voor de toepassing van de Verordening op de heffing en de invordering van een rioolaansluitrecht 2001sprake van een nieuw te bouwen woning; - is het in dit geval toegepaste hoge tarief voor nieuw te bouwen woningen en bedrijfspanden gerechtvaardigd, mede met het oog op de voor de gemeente met de betreffende dienstverlening samenhangende kosten; - wanneer is de dienst ter zake waarvan het rioolaansluitrecht is geheven, verleend.
Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 02/00466 (rioolaansluitrecht)
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Staphorst (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende het na te melden van hem gevorderde bedrag aan rioolaansluitrecht.
1. Kennisgeving, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Van belanghebbende is door middel van een schriftelijke kennisgeving met dagtekening 3 oktober 2001 en verzenddatum 8 oktober 2001, een bedrag aan rioolaansluitrecht gevorderd van ƒ 6.500.
1.2. Belanghebbende heeft tegen het gevorderde bedrag bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft het gevorderde bedrag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 september 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [de Ambtenaar].
1.5. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Ambtenaar ter zitting de aan het proces verbaal van het verhandelde ter zitting gevoegde stukken overgelegd.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-weg 1 te Z]. Het betreft een woonboerderij.
2.2. Op 22 november 2000 heeft belanghebbende de gemeente Staphorst vergunning gevraagd tot het splitsen van de onroerende zaak en het verbouwen van het stalgedeelte tot een zelfstandig te gebruiken woonruimte.
2.3. Naar aanleiding van de vergunningaanvraag heeft de gemeente Staphorst, nadat de agrarische bestemming van het perceel was omgezet in de bestemming woondoeleinden, belanghebbende medewerking verleend bij het realiseren van zijn plannen. Deze medewerking had onder meer betrekking op het realiseren van een extra aansluiting op de riolering.
2.4. De in het stalgedeelte gerealiseerde woonruimte diende een eigen aansluiting te krijgen op de gemeentelijke riolering. Omdat de woonboerderij reeds was aangesloten op de gemeentelijke riolering kon in het onderhavige geval worden volstaan met het aanleggen en aansluiten van een nieuwe uitlegger vanuit het stamriool naar de woonruimte.
2.5. Het gevorderde bedrag is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van een rioolaansluitrecht 2001 (hierna: de Verordening 2001), vastgesteld op 19 december 2000 en bekendgemaakt in het Gemeenteblad van Staphorst, jaargang 5, nummer 93. De aanhef en de artikelen 1, 2, 3, 4 en 11 van de Verordening 2001 luiden, voor zover hier van belang is, als volgt:
De raad van de gemeente Staphorst;
Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 oktober 2000;
Gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet;
Besluit:
VAST TE STELLEN DE VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN EEN RIOOLAANSLUITRECHT 2001.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
a. (…);
b. onder eigendom verstaan een gebouwde onroerende zaak of roerende zaak;
c. onder aansluiting van een eigendom het leggen door de gemeente van een buisleiding van het op de openbare weg aanwezige hemelwater-, droogweer of gemengd afvoerstelsel tot aan het eigendom ten behoeve waarvan aansluiting geschiedt, ertoe dienende om ten behoeve van een eigendom een directe of indirecte lozing op de gemeentelijke riolering mogelijk te maken.
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam 'eenmalig rioolaansluitrecht' wordt een recht geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het tot stand brengen van een directe of indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering.
Artikel 3 Belastingplicht
Het recht wordt geheven van de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst wordt verleend.
Artikel 4 Maatstaf van heffing en tarief
1. Het recht als bedoeld in artikel 2 bedraagt voor de aan te sluiten bestaande percelen ƒ 2.700,00 per perceel en voor nieuw te bouwen woningen/bedrijven de aansluitbijdrage te bepalen op ƒ 6.500,00;
2. Enz.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking;
2. Op het tijdstip van het inwerking treden van deze verordening vervalt de Verordening eenmalig rioolaansluitrecht 2000 van 21 december 1999, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor dien hebben voorgedaan.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2001;
4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening eenmalig rioolaansluitrecht 2001'.
2.6. De Verordening op de heffing en de invordering van een rioolaansluitrecht 2000 (hierna: de Verordening 2000) is vastgesteld op 21 december 1999 en bekendgemaakt in het Gemeenteblad van Staphorst, jaargang 4, nummer 82. De aanhef en de artikelen 1, 2, 3, 4 en 11 van de Verordening 2000 luiden, voor zover hier van belang is, als volgt:
De raad van de gemeente Staphorst;
Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 december 1999;
Gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet;
Besluit:
VAST TE STELLEN DE VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN EEN RIOOLAANSLUITRECHT 2000.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
a. (…);
b. onder eigendom verstaan een gebouwde onroerende zaak of roerende zaak;
c. onder aansluiting van een eigendom het leggen door de gemeente van een buisleiding van het op de openbare weg aanwezige hemelwater-, droogweer of gemengd afvoerstelsel tot aan het eigendom ten behoeve waarvan aansluiting geschiedt, ertoe dienende om ten behoeve van een eigendom een directe of indirecte lozing op de gemeentelijke riolering mogelijk te maken.
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam 'eenmalig rioolaansluitrecht' wordt een recht geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het tot stand brengen van een directe of indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering.
Artikel 3 Belastingplicht
Het recht wordt geheven van de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst wordt verleend.
Artikel 4 Maatstaf van heffing en tarief
1. Het recht als bedoeld in artikel 2 bedraagt voor de aan te sluiten bestaande percelen ƒ 2.650,00 per perceel en voor nieuw te bouwen woningen/bedrijven de aansluitbijdrage te bepalen op ƒ 6.370,00;
2. Enz.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking;
2. Op het tijdstip van het inwerking treden van deze verordening vervalt de Verordening eenmalig rioolaansluitrecht 1999, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor dien hebben voorgedaan.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2000;
4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening eenmalig rioolaansluitrecht 2000'.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
- is bij de onderhavige verbouwing en splitsing van een bestaande boerderij in twee woongedeelten, voor de toepassing van de Verordening sprake van een nieuw te bouwen woning;
- is het in dit geval toegepaste hoge tarief voor nieuw te bouwen woningen en bedrijfspanden gerechtvaardigd, mede met het oog op de voor de gemeente met de betreffende dienstverlening samenhangende kosten;
- wanneer is de dienst ter zake waarvan het rioolaansluitrecht is geheven, verleend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende heeft ter zitting, in aanvulling op hetgeen hij in zijn beroepschrift heeft aangevoerd, erop gewezen dat de aanvraag, waarop de heffing is gebaseerd, is ingediend op 22 november 2000. In dit verband is hij nader van mening dat niet het tarief van 2001, maar dat van 2000 moet worden toegepast. Ter zitting heeft belanghebbende zijn grieven inhoudende dat de heffing onjuist is omdat de onroerende zaak in het verleden, vóórdat zij was verbouwd, reeds werd bewoond door meer dan één gezin en omdat eigenaren van nieuw te bouwen bedrijfspanden de ter zake van de aansluiting op de riolering verschuldigde omzetbelasting in aftrek kunnen brengen, laten varen.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot ¦ 2.650. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ter zitting heeft de Ambtenaar een toelichting gegeven op de in de Verordeningen 2000 en 2001 gehanteerde begrippen bestaande percelen en nieuw te bouwen woningen/bedrijven, zulks in het licht van het in artikel 4 van die verordeningen gemaakte tariefonderscheid.
4.2. Het eenmalige rioolaansluitrecht vormt - hoewel dit niet rechtstreeks valt op te maken uit de in artikel 2 van de onderhavige verordeningen opgenomen omschrijving van het belastbare feit - een bijdrage die eigenaren van op de riolering aan te sluiten eigendommen moeten betalen voor het realiseren van een aansluiting op de riolering. Bij bestaande percelen gaat het met name om boerderijen en andere eigendommen in het buitengebied die, op initiatief van de gemeente, worden aangesloten op de riolering. Bij nieuw te bouwen woningen/bedrijven gaat het om eigendommen, die op aanvraag van de eigenaar worden aangesloten op de riolering.
4.3. De rechtvaardiging voor het gemaakte tariefonderscheid is door de gemeenteraad gezocht in het feit dat bestaande percelen reeds over eigen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater beschikken in de vorm van een beerput of installatie voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA), dat de eigenaren van die percelen niet om een aansluiting op de riolering vragen en dat zij als gevolg van de aansluiting veelal kosten moeten maken om de bestaande eigen voorzieningen af te breken of te saneren. De eigenaren van nieuw te bouwen woningen of bedrijven beschikken daarentegen niet over eigen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater, zodat zij ook geen kosten behoeven te maken om die voorzieningen af te breken of te saneren. Bovendien ligt het initiatief voor de aansluiting niet bij de gemeente, maar bij die eigenaren.
4.4. In het licht van deze uitleg is het Hof van oordeel dat de in het voormalige stalgedeelte van de onderhavige woonboerderij gerealiseerde zelfstandige woonruimte voor de toepassing van de onderhavige verordeningen moet worden aangemerkt als een nieuw te bouwen woning. De betreffende woonruimte bestond als zodanig nog niet voordat de woonboerderij was gesplitst en verbouwd en beschikte niet over eigen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater. Bovendien ging het initiatief voor de aansluiting uit van belanghebbende. De aansluiting werd immers door de gemeente gerealiseerd naar aanleiding van de onder 2.2. genoemde vergunningaanvraag.
4.5. Ingevolge het bepaalde in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet en de daarop door de wetgever gegeven toelichting kunnen gemeenten, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hen vrij, die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing. Daarbij gelden als randvoorwaarden dat de heffing als gevolg van de gemaakte keuze niet in strijd mag komen met algemene rechtsbeginselen - in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel - en dat de heffing niet mag leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het geven van de bevoegdheid tot het instellen van de desbetreffende heffing niet voor ogen kan hebben gehad.
4.6. Het in artikel 4 van de onderhavige verordeningen gemaakte onderscheid in een laag tarief voor bestaande percelen en een hoog tarief voor nieuw te bouwen woningen en bedrijven is, naar de Ambtenaar ter zitting desgevraagd nadrukkelijk heeft verklaard, niet terug te voeren op het verschil in kosten dat voor de gemeente samenhangt met de onderhavige dienstverlening, maar uitsluitend op politieke motieven. Of, zoals de Ambtenaar ter zitting heeft toegelicht: "De politiek vond het niet verantwoord om de eigen inwoners, die al op een bepaalde plek zaten, het hoge tarief in rekening te brengen". Met het tot stand brengen van aansluitingen op de riolering van bestaande percelen in het buitengebied is, gegeven de ligging van die percelen en het ontbreken in het betreffende gebied van bestaande rioolleidingen, in het algemeen juist een (veel) hoger bedrag aan voor rekening van de gemeente komende kosten gemoeid dan met het tot stand brengen van aansluitingen op de riolering van nieuw te bouwen percelen zoals dat van belanghebbende.
4.7. In het licht van hetgeen onder 4.6. is overwogen heeft het Hof onderzocht of de onderhavige tariefstelling in strijd moet worden geacht met het gelijkheidsbeginsel en, zo ja, of zulks leidt tot discriminatie. Hoewel tussen bestaande percelen en nieuw te bouwen woningen en bedrijven, met name wat betreft hun ligging en de aanwezigheid van eigen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater, feitelijke verschillen bestaan moeten deze eigendommen in het kader van het onderhavige rioolaansluitrecht naar het oordeel van het Hof in juridische zin als gelijke gevallen worden beschouwd. De dienstverlening waarvoor door middel van het aansluitrecht een bijdrage in de kosten wordt gevraagd bestaat immers in alle gevallen in het tot stand brengen van een aansluiting op de riolering.
4.8. Aangezien het tot stand brengen van een aansluiting op de riolering, afhankelijk van de ligging van een aan te sluiten eigendom ten opzichte van de bestaande rioolleidingen, voor de gemeente niet steeds een gelijk bedrag aan kosten met zich meebrengt zou een tarief waarin de hoogte van de gemeentelijke kosten een rol speelt, bijvoorbeeld in de vorm van een bedrag per strekkende meter aan te leggen uitlegger, niettegenstaande de onder 4.7. bedoelde juridische gelijkheid gerechtvaardigd kunnen zijn. De onderhavige tariefstelling houdt evenwel niet op een dergelijke wijze rekening met de hoogte van de gemeentelijke kosten. Zij kenmerkt zich daarentegen door een negatieve correlatie met de hoogte van de gemeentelijke kosten. De redengeving dat bestaande percelen reeds over eigen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater beschikken, dat de eigenaren van die percelen niet om een aansluiting op de riolering vragen en dat zij als gevolg van de aansluiting veelal kosten moeten maken om de bestaande eigen voorzieningen af te breken of te saneren, kan naar het oordeel van het Hof geen objectieve en redelijke rechtvaardiging vormen voor het onderhavige tariefonderscheid. Zij betreft immers persoonlijke omstandigheden van de eigenaren van de aan te sluiten percelen, waarmee gegeven het karakter van het onderhavige rioolaansluitrecht geen rekening kan worden gehouden. Zulks leidt tot de conclusie dat de onderhavige tariefstelling leidt tot discriminatie.
4.9. Voorts is het Hof van oordeel dat de onderhavige tariefstelling, die erop neerkomt dat in de gevallen waarin aan de gemeentelijke dienstverlening hoge kosten zijn verbonden een lage bijdrage wordt gevraagd en omgekeerd, leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing, die de wetgever met het geven van de bevoegdheid tot de onderhavige rechtenheffing niet voor ogen kan hebben gehad. De in artikel 229 Gemeentewet vervatte rechtenheffing is immers een vorm van kostenverhaal. Hoewel zulks niet met zich meebrengt dat een strike evenredigheid moet worden geëist tussen de hoogte van het tarief en de hoogte van de in een individueel geval te maken kosten, kan de in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet neergelegde gemeentelijke vrijheid om die heffingsmaatstaven te kiezen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing naar het oordeel van het Hof niet zover gaan dat, zoals in het onderhavige geval, een tariefstelling tot stand wordt gebracht die tot gevolg heeft dat de heffing haaks staat op de gemeentelijke kosten.
4.10. Een en ander leidt tot de conclusie dat het in artikel 4 van de onderhavige verordeningen geregelde hoge tarief slechts verbindt voor zover dit het bedrag van het lage tarief niet te boven gaat.
4.11. De vraag wanneer de dienst ter zake waarvan het rioolaansluitrecht is geheven, is verleend dient te worden beantwoord aan de hand van de in artikel 2 van de onderhavige verordeningen neergelegde omschrijving van het belastbare feit. Volgens de betreffende artikelen wordt het onderhavige rioolaansluitrecht geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het tot stand brengen van een directe of indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering. Gegeven deze omschrijving is het belastbare feit voltooid zodra de aanvraag tot het tot stand brengen van een aansluiting op de riolering in behandeling is genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de onder 2.2. bedoelde vergunningaanvraag heeft te gelden als aanvraag tot het tot stand brengen van een aansluiting op de gemeentelijke riolering. De betreffende aanvraag is ingediend op 22 november 2000. Op basis hiervan acht het Hof aannemelijk dat het belastbare feit, te weten het in behandeling nemen van die aanvraag, zich heeft voorgedaan in november of december van het jaar 2000. Zulks leidt tot de conclusie dat, gelijk belanghebbende ter zitting heeft betoogd, in het onderhavige geval het tarief van 2000 moet worden toegepast.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Ambtenaar te veroordelen in de reis- en verblijfkosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op € 27,50.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot € 1.202,52 (ƒ 2.650);
- gelast de gemeente Staphorst aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 29 te vergoeden;
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 27,50 en wijst de gemeente Staphorst aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 29 september 2003 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, mr. drs. A.M. van Amsterdam en mr. J.A. Monsma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
(J.L.M. Egberts) (F.J.P.M. Haas)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 september 2003
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.