HR, 07-02-2001, nr. 35 865
ECLI:NL:HR:2001:AA9843
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2001
- Zaaknummer
35 865
- LJN
AA9843
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2001:AA9843, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑02‑2001; (Cassatie)
- Wetingang
art. 220b Gemeentewet
- Vindplaatsen
BNB 2001/113 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
WFR 2001/195
V-N 2001/12.36 met annotatie van Redactie
NTFR 2001/271 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
Uitspraak 07‑02‑2001
Inhoudsindicatie
-
Nr. 35865
7 februari 2001
YS
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 december 1999, nr. 98/3245, betreffende de na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z voor het jaar 1998 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en de rioolrechten van de gemeente Wierden.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1998, op één aanslagbiljet verenigd, aanslagen opgelegd in de onroerendezaakbelasting en de rioolrechten van de gemeente Wierden, beide wegens het gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1, te Q (gemeente Wierden). Deze aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van de Stafafdeling financiële zaken van de gemeente Wierden gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft deze uitspraak alsmede de daarbij gehandhaafde aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders (hierna: B en W) heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in 1997 een in een bungalowpark gelegen vakantiebungalow gekocht. Bij de koop zijn belanghebbende en de verkoper overeengekomen dat de verhuurorganisatie van de verkoper tegen betaling ineens van f 25.500 voor een periode van drie jaar het recht verkreeg de bungalow te exploiteren.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de tussen belanghebbende en de verkoper getroffen overeenkomst inhoudt dat belanghebbende aan de verhuurorganisatie van de verkoper tegen een vergoeding van f 25.500 het recht heeft verleend de bungalow gedurende een periode van drie jaar aan derden te verhuren, dat belanghebbende ervan heeft afgezien zelf de bungalow volgtijdig aan derden te verhuren en dat het risico dat de verhuur van de bungalow door de verhuurorganisatie meer of minder op zou brengen dan het overeengekomen bedrag van f 25.500 volledig bij de verhuurorganisatie ligt. Het tweede middel, dat deze oordelen met motiveringsklachten bestrijdt, faalt, nu deze uitleg van de overeenkomst als toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.
3.3. Het Hof heeft, uitgaande van deze uitleg van de evenbedoelde overeenkomst, vervolgens geoordeeld dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als degene die bij het begin van het kalenderjaar de onroerende zaak gebruikte. Dit oordeel is juist. ’s Hofs uitleg van de overeenkomst brengt immers mee dat niet belanghebbende de onroerende zaak gebruikte, doch de verkoper, zulks ten behoeve van haar verhuurorganisatie. Het voor drie jaar ter beschikking stellen van de zaak door belanghebbende aan de verkoper voor verhuur door deze kan niet worden aangemerkt als het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van de zaak in de zin van artikel 220b, lid 1, letter c, van de Gemeentewet. Voorts moet het door de verkoper verhuren van de zaak voor eigen rekening en risico aan derden, uit hoofde van het door haar verkregen exclusieve recht daartoe, worden aangemerkt als het ter beschikking stellen van de zaak aan die derden door haar en niet door belanghebbende. Ook het eerste middel faalt derhalve.
3.4. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als gebruiker van de bungalow in de zin van artikel 2 van de Verordening Rioolrechten 1997 van de gemeente Wierden. Het derde middel, dat dit oordeel bestrijdt, faalt. Ingevolge artikel 2, lid 2, letter a, van de Verordening Rioolrechten 1997 wordt als belastingplichtige aangemerkt degene die, kort gezegd, naar de omstandigheden beoordeeld de onroerende zaak gebruikt. ’s Hofs oordeel dat belanghebbende in de omstandigheden van dit geval niet als gebruiker van de bungalow is aan te merken geeft, gelet op de eerder vermelde uitleg van de overeenkomst tussen belanghebbende en de verkoper, geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent deze bepaling en kan voor het overige als van feitelijke aard, voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2001.
Van B en W wordt ter zake van het door hen ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 630.