Hof Leeuwarden, 10-12-2004, nr. 04/0226
ECLI:NL:GHLEE:2004:AR7526
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
10-12-2004
- Zaaknummer
04/0226
- LJN
AR7526
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2004:AR7526, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 10‑12‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2005/17.7 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑12‑2004
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of het samenwerkingsverband tussen de belanghebbende en haar echtgenoot ongebruikelijk is in de zin van artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (: de Wet).
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 226/04 10 december 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen (: IB/PV) voor het jaar 2002 alsmede de aanslag premie Ziekenfondswet voor het jaar 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.0. Aan de belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag IB/PV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 13.775,--. Daarnaast is aan de belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag premie Ziekenfondswet opgelegd naar een premie-inkomen van € 13.775,--.
1.2. Het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 3 februari 2004 afgewezen.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 11 maart 2004 bij het gerechtshof is ingekomen.
1.4. De inspecteur heeft op 20 april 2004 een verweerschrift bij het gerechtshof ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 17 september 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende vergezeld van belanghebbendes echtgenoot, alsmede de inspecteur.
1.6. Het gerechtshof heeft in deze zaak op 1 oktober 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 15 oktober 2004, aan partijen is verzonden.
1.7. Bij schrijven ingekomen op 27 oktober 2004 heeft de belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het hiervoor verschuldigde griffierecht heeft de belanghebbende op 1 november 2004 voldaan.
1.8. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. De belanghebbende is gehuwd met de heer A. Op 31 december 2000 zijn de belanghebbende en haar echtgenoot een man/vrouw-maatschap aangegaan. In het jaar 2002 is deze maatschap omgezet in een vennootschap onder firma. De activiteit van de onderneming bestaat uit de exploitatie van een makelaardij, gericht op de verkoop en taxatie van onroerende zaken.
2.2. Belanghebbendes echtgenoot is in het onderhavige jaar gediplomeerd makelaar, terwijl de belanghebbende geen diploma’s heeft op het gebied van de makelaardij. De belanghebbende werkt met ingang van februari 2002 circa 35 uren per week in de onderneming. De door haar verrichte werkzaamheden bestaan in het jaar 2002 uit: het voeren van de boekhouding, het factureren, het uitwerken van taxatierapporten, de opmaak en aanpassing van fotopresentaties en brochures, de schoonmaak van de kantoorruimtes, het aannemen van de telefoon, de opmaak van advertenties, de ontvangst van klanten, de verwerking van e-mails, de verwerking van in- en uitgaande post en de (organisatie) van bezichtigingen en open huizen.
2.3. Voordat de belanghebbende voor de makelaardij werkzaamheden verrichtte, was zij werkzaam als behandelend beambte bij B.
1.4. Aan de belanghebbende is een aanslag IB/PV voor het jaar 2002 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 13.775,--. Daarbij heeft de inspecteur de door de belanghebbende gevraagde zelfstandigenaftrek ad € 7.751,-- niet verleend.
1.5. De inspecteur heeft aan de belanghebbende een aanslag premie Ziekenfondswet voor het jaar 2002 opgelegd naar een premie-inkomen van € 13.775,--. Hierbij heeft de inspecteur rekening gehouden met de bij de aanslag IB/PV voor het jaar 2002 gemaakte correctie inzake de zelfstandigenaftrek.
1.6. Het bezwaar van de belanghebbende tegen beide genoemde aanslagen heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak afgewezen.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het samenwerkingsverband tussen de belanghebbende en haar echtgenoot ongebruikelijk is in de zin van artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (: de Wet).
3.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De belanghebbende voldoet aan het urencriterium en heeft derhalve recht op zelfstandigenaftrek.
3.3. Volgens de inspecteur is sprake van een ongebruikelijk samenwerkingsverband. Derhalve is de belanghebbende de zelfstandigenaftrek terecht onthouden.
3.4. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het gerechtshof naar de van partijen afkomstige stukken alsmede het proces-verbaal van de zitting.
4. De rechtsoverwegingen
4.1. Ingevolge artikel 3.76, eerste lid, van de Wet geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
4.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de Wet wordt onder urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien:
a. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of
b. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.
Ingevolge lid 2, onderdeel a, van genoemd artikel komen voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer met hem verbonden personen, indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
4.3. De belanghebbende en haar echtgenoot zijn naar – terecht – niet in geschil is verbonden personen in de zin van artikel 3.6 van de Wet. Naar het oordeel van het gerechtshof rust op de belanghebbende – naar uit de parlementaire geschiedenis van artikel 3.6 van de Wet blijkt – de last te bewijzen dat het onderhavige samenwerkings-verband niet ongebruikelijk is.
4.4. Vaststaat (zie punt 2.1) dat de (hoofd)activiteit van de onderneming bestaat uit de exploitatie van een makelaardij. Omdat belanghebbendes echtgenoot gediplomeerd makelaar is (zie punt 2.2), gaat het gerechtshof er vanuit dat de (directe) hoofdwerkzaamheden (de verkoop en taxatie) met betrekking tot de makelaardij door hem werden uitgeoefend. Voorts staat vast dat de belanghebbende ten behoeve van het samenwerkingsverband in het jaar 2002 de onder punt 2.2 genoemde werkzaamheden heeft verricht. Deze werkzaamheden acht het gerechtshof, gelet op de hoofdactiviteit van het samenwerkingsverband, hoofdzakelijk van ondersteunende aard. De belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde weerspreking van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij in het jaar 2002 andere werkzaamheden dan onder punt 2.2 genoemd heeft verricht. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat haar echtgenoot eveneens werkzaamheden als genoemd onder punt 2.2 heeft verricht. Gelet op het verschil in de aard van de door de belanghebbende en haar echtgenoot uitgevoerde werkzaamheden, de omstandigheid dat de belanghebbende op het gebied van de makelaardij ongediplomeerd is en gezien het feit dat zij – naar het gerechtshof opmaakt uit het onder punt 2.3 vermelde – niet beschikte over ruime werkervaring met betrekking tot de makelaardij, acht het gerechtshof het niet, althans niet voor het jaar 2002, aannemelijk dat een dergelijk samenwerkingsverband als het onderhavige tussen niet-verbonden personen niet ongebruikelijk is. De belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die zouden kunnen leiden tot een andersluidend oordeel. Aan voormelde oordelen doet niet af dat de door de belanghebbende uitgeoefende werkzaamheden niet onbelangrijk zijn voor de bedrijfsvoering en dat de inspecteur de tussen de belanghebbende en haar echtgenoot gemaakte winstverdeling van 50-50 heeft geaccepteerd.
4.5. Het onder de punten 4.3 en 4.4 overwogene leidt tot het oordeel dat de werkzaamheden van de belanghebbende niet in aanmerking komen voor de toepassing van artikel 3.6, eerste lid, aanhef, van de Wet. Dit brengt met zich mee dat de belanghebbende niet voldoet aan het urencriterium. Aan haar kan derhalve, gelet op het onder punt 4.1 overwogene, geen zelfstandigenaftrek worden toegekend.
4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. De proceskosten:
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 10 december 2004 door prof. mr. E. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en voornoemde griffier.
Op 15 december 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.