Rb. Breda, 22-11-2006, nr. AWB 05/4458
ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ4967
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
22-11-2006
- Zaaknummer
AWB 05/4458
- LJN
AZ4967
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ4967, Uitspraak, Rechtbank Breda, 22‑11‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
FED 2007/8 met annotatie van J.P. BOER
V-N 2007/27.17 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/75
Uitspraak 22‑11‑2006
Inhoudsindicatie
De rechtbank leidt uit de structuur van de Wet IB 2001 bezien in samenhang met Hoofdstuk 7 van de Wet IB 2001 en de tekst van artikel 7.2, tweede lid, letter c, van de Wet IB 2001af dat het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland voor het jaar 2002 tevens de ter beschikkingsregeling van de artikelen 3.91 en 3.92 van de Wet IB 2001 omvat. Dit valt ook af te leiden uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet IB 2001. De rechtbank is verder van oordeel dat de rente, die een buitenlands belastingplichtige ab-houder ontvangt ter zake van een vordering in rekening courant op zijn in Nederland gevestigde vennootschap, moet worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden “in Nederland”. Doorslaggevend hierbij is dat de vennootschap die feitelijk over het vermogen beschikt in Nederland gevestigd is.
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4458
Uitspraakdatum: 22 november 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België), eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 14 oktober 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2006 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. In geschil is uitsluitend het antwoord op de volgende vragen:
I. omvat het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, letter c, van de Wet IB 2001 (tekst 2002) tevens het ter beschikking stellen van vermogen in de zin van de artikelen 3.91 en 3.92 van de Wet IB 2001?
II. kan de rente ter zake van de rekening courant vordering die een inwoner van België heeft op een in Nederland gevestigde vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang houdt, worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland?
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de inspecteur bevestigend.
2.2. De rechtbank leidt uit de structuur van de Wet IB 2001, met name afdeling 3.4, bezien in samenhang met Hoofdstuk 7 van de Wet IB 2001 en de tekst van artikel 7.2, tweede lid, letter c, van de Wet IB 2001 af dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord. Voor binnenlandse belastingplichtigen is in afdeling 3.4 van de Wet IB 2001 vastgelegd wat onder “belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden” moet worden verstaan. De artikelen 3.91 en 3.92 zijn onderdeel van voornoemde afdeling 3.4 en geven derhalve onverkort invulling aan het begrip “belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden”. Artikel 7.2, tweede lid, letter c, van de Wet IB 2001 bepaalt dat tot het inkomen uit werk en woning in Nederland behoort: “het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland”. Nu dit begrip als zodanig niet is gedefinieerd in Hoofdstuk 7 van de Wet IB, dient naar het oordeel van de rechtbank voor de invulling van dit begrip aansluiting te worden gezocht bij afdeling bij 3.4 van de Wet IB 2001 aangezien genoemd begrip, behoudens de bewoording “in Nederland”, aldaar wel invulling heeft gekregen. In dit kader overweegt de rechtbank dat met de bewoording “in Nederland” het situs- en bronlandbeginsel geacht moet worden tot uitdrukking te zijn gebracht. Ter bepaling van het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden voor buitenlands belastingplichtigen zijn de artikelen 3.91 en 3.92 van de Wet IB 2001 derhalve in beginsel van toepassing.
2.3. Dat onder artikel 7.2, tweede lid, letter c, van de Wet IB 2001 (tekst 2002) tevens moet worden verstaan het in de zin van de artikelen 3.91 en 3.92 van de Wet IB 2001 ter beschikking stellen van vermogen valt ook af te leiden uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet IB 2001. In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer bij de wetsvoorstellen 26 727 en 26 728 merkt de Staatssecretaris van Financiën het volgende op:
"Anders dan de Orde stelt, valt bij de ter beschikking stelling van vermogensbestanddelen aan een vennootschap waarin de belastingplichtige zelf of met hem verbonden personen een aanmerkelijk belang heeft, in vrijwel alle gevallen vast te stellen waar die vermogensbestanddelen ter beschikking worden gesteld. Het duidelijkste is dit uiteraard met de ter beschikking stelling van onroerende zaken, (…)
Met betrekking tot de ter beschikking stelling van bepaalde vermogensrechten zou een en ander in beginsel gecompliceerder kunnen liggen. (…). Het feit dat geen feitelijke werkzaamheden zijn verricht, doet aan een eventuele toepassing van artikel 7.2.1, tweede lid, onderdeel c, niet af. Ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen is de reikwijdte van deze bepaling echter beperkt qua omvang gelet op het bepaalde in de belastingverdragen. In de belastingverdragen geldt dat geen specifieke bepalingen zijn opgenomen voor "resultaat uit overige werkzaamheden". Inkomsten die naar Nederlands recht onder de toepassing van dit begrip vallen, kunnen onder verdragen onder een aantal verdragsbepalingen vallen: winst uit onderneming, internationaal vervoer, dividend, interest, royalty's en overig inkomen. (…).
In dit verband kan worden gewezen op het voorbeeld van de Orde waarin een aanmerkelijk belanghouder een geldlening ter beschikking stelt aan de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Een vergoeding voor het ter beschikking stellen van het geldbedrag zal onder de door Nederland gesloten belastingverdragen doorgaans kwalificeren als interest, waardoor het heffingsrecht toekomt aan de staat waarin de aanmerkelijk belanghouder woont; onder een aantal door Nederland gesloten belastingverdragen geldt overigens een beperkt heffingsrecht voor de bronstaat."
(Kamerstukken I vergaderjaar 1999-2000, 26 727 en 26 728, nr. 202a, blz. 125).
De rechtbank hecht in dit kader tevens belang aan de omstandigheid dat de inkomsten uit een schuldvordering van een aanmerkelijk belanghouder ten laste van een in Nederland gevestigde vennootschap ingevolge artikel 49, lid 1, onderdeel c, onder 4°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) voor 2001 eveneens tot het binnenlandse inkomen van buitenlandse belastingplichtigen werden gerekend. Indien de wetgever met de invoering van de Wet IB 2001 zou hebben bedoeld de belastinggrondslag voor buitenlandse belastingplichtigen ten opzichte van de Wet IB 1964 te beperken, zou dit bij de parlementaire behandeling van het voorstel dat heeft geleid tot de Wet IB 2001 naar voren zijn gebracht. Dit is niet het geval.
De eerste in geschil zijnde vraag moet op grond van het vorenstaande bevestigend worden beantwoord.
2.4. Indien een aandeelhouder een rekening courant vordering heeft op een in Nederland gevestigde vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang bezit, stelt deze aandeelhouder in Nederland vermogen ter beschikking in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001. Hierbij staat het vermogen feitelijk ter beschikking van de vennootschap in Nederland en heeft de vennootschap ook de beschikkingsmacht over dit vermogen. Dit wordt niet anders wanneer de aandeelhouder die het vermogen ter beschikking heeft gesteld niet in Nederland woont. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit met zich mee dat, nu de vennootschap die feitelijk over het vermogen beschikt in Nederland is gevestigd, met betrekking tot de rente ter zake van de vordering van de aandeelhouder sprake is van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland. De tweede in geschil zijnde vraag moet derhalve bevestigend worden beantwoord.
2.5. Nu beide in geschil zijnde vragen in de door de inspecteur voorgestane wijze worden beantwoord is niet in geschil dat moet worden beslist als voormeld.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 november 2006 door mr. C.A.F.M. Stassen, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.