Hof 's-Gravenhage, 16-12-2008, nr. BK 07/00137
ECLI:NL:GHSGR:2008:BH1062
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
16-12-2008
- Zaaknummer
BK 07/00137
- LJN
BH1062
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BH1062, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 16‑12‑2008; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NTFR 2009/644
Uitspraak 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
OZB: Verzorgingstehuis Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de verdeling van de waarde van de (onder)grond in waarde grond voor woondoeleinden en waarde grond voor andere doeleinden in het onderhavige geval kan geschieden naar rato van de verdeling voor deze doeleinden van de waarde van de onderscheidene ruimten.
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-07/00137
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 16 december 2008
op het hoger beroep van de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente [P], tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 23 januari 2007, nr. AWB 06/5252 OZB, betreffende na te noemen aan Stichting [naam belanghebbende] te [plaats] (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 wegens het gebruik krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] te [plaats], een aanslag opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente [P] naar een heffingsmaatstaf van € 4.185.000. Daarbij is het tarief toegepast voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Het bedrag van de aanslag bedraagt € 4.536,54.
1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag gedeeltelijk toegewezen en heeft hij de aanslag met inachtneming van artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet (tekst 2006) verminderd tot op € 2.970,16.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot op € 2.359, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 644 en teruggaaf van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 gelast.
Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 november 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting in hoger beroep verhandelde, kan in hoger beroep worden uitgegaan van de feiten die de rechtbank in de overwegingen 2.1 tot en met 2.3 van de bestreden uitspraak heeft vermeld.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de verdeling van de waarde van de (onder)grond in waarde grond voor woondoeleinden en waarde grond voor andere doeleinden in het onderhavige geval kan geschieden naar rato van de verdeling voor deze doeleinden van de waarde van de onderscheidene ruimten, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak, onder aanduiding van belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder, het volgende geoordeeld:
"2.4. Ingevolge artikel 220f, achtste lid, van de Wet kan de aanslag in de gebruikersbelasting worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
2.5. Eiseres heeft aangevoerd dat 48% van de waarde van de grond aan woondoeleinden moet worden toegerekend. Zij verwijst voor haar standpunt naar een tot de gedingstukken behorend stuk van de Waarderingskamer inzake "OZB-gebruikers bij panden met bijzondere woonfunctie (gewijzigd 3 maart 2006)".
2.6. Verweerder neemt in het verweerschrift het standpunt in dat uit nader onderzoek naar voren is gekomen dat het woondeel van de onroerende zaak is beperkt tot 31% van de totale waarde van de onroerende zaak en dat in verband hiermee een te hoge vermindering is verleend (€ 1.412,53 in plaats van € 1.566,38). Daarbij heeft hij een oppervlakte van 2.700 m² van de grond met een waarde van € 405.000 aan woondoeleinden toegerekend, bestaande uit 900 m² ondergrond ter zake van de woonzorgunits en 1.800 m² tuin. Gelet op de ouderdom en de daarmee samenhangende zorgbehoefte van de bewoners is deze oppervlakte meer dan toereikend. Van het advies van de Waarderingskamer dient in dit geval te worden afgeweken, aangezien bij dit object relatief gezien veel grond aanwezig is. De tekst van het advies laat ruimte voor een dergelijke afwijking. Bovendien dient volgens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) de waarde van de grond zelfs in zijn geheel te worden toegerekend als zijnde delen die niet tot woondoeleinden dienen.
2.7. In het hiervoor onder 2.5 vermelde stuk van de Waarderingskamer staat onder meer het volgende:
"Bij het beoordelen van het percentage van de waarde dat buiten aanmerking gelaten moet worden, zal dan niet alleen gekeken worden naar de waarde van de gebouwdelen voor wonen respectievelijk voor "niet-wonen", maar zal ook de waarde van de grond eventueel verdeeld moeten worden. In de meeste gevallen zal de waarde van de grond naar rato van de verdeling van de waarde van de gebouwen, verdeeld kunnen worden in "waarde grond voor woondoeleinden"en "waarde grond voor overige doeleinden"."
2.8. De rechtbank is van oordeel dat in gevallen als het onderhavige in beginsel kan worden aangesloten bij de door de Waarderingskamer geformuleerde vuistregel. Verweerder heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval daarvan moet worden afgeweken. De rechtbank acht de oppervlakte van de grond ten opzichte van de opstallen niet dusdanig groot dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bewoners van het verzorgingstehuis en hun bezoekers ook het grasveld en het terras en het parkeerterrein kunnen gebruiken, zodat ook deze delen van de grond moeten worden geacht mede dienstbaar te zijn aan woondoeleinden. De rechtbank ziet ook niet in waarom ten aanzien van de vijver een afwijkende waarderingsmaatstaf moet worden gehanteerd.
2.8. De rechtbank laat het beroep van verweerder op een advies van de VNG buiten beschouwing, nu dit advies niet tot de gedingstukken behoort.
2.9. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Derhalve dient, conform het standpunt van eiseres, in totaal 48% van de waarde van de onroerende zaak, of te wel een bedrag van € 2.008.800, aan woondoeleinden te worden toegerekend. De aanslag dient te worden verminderd met een bedrag van € 2.177,54 tot op een bedrag van € 2.359."
6.2. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. In dit oordeel ligt besloten dat het standpunt van de Inspecteur dat voor de toedeling van de grond aangesloten zou moeten worden bij de situatie zoals die voorkomt bij aanleunwoningen bij verzorgingstehuizen in de gemeente [P], door het Hof wordt verworpen. Naar het oordeel van het Hof wordt met het in de vergelijking betrekken van cijfers ontleend aan die aanleunwoningen te veel afstand genomen van de feitelijke situatie zoals die zich in het onderhavige geval voordoet. Voorts heeft het Hof in aanmerking genomen dat - zoals de Inspecteur ter zitting heeft medegedeeld - de door belanghebbende bepleite en door de Waarderingskamer als bruikbaar bevonden verdeelsleutel door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in een tweede advies eveneens als bruikbaar wordt aangemerkt.
6.3. Gelet op het vorenstaande komt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank in stand dient te blijven.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.2. Voorts dient gelet op het bepaalde in artikel 27l van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen van de gemeente [P] een griffierecht van € 422 te worden geheven.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644, onder aanwijzing van de gemeente [P] als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
- gelast dat van de gemeente [P] wegens het ingestelde hoger beroep een griffierecht wordt geheven van € 422.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, P.J.J. Vonk en H.J. van den Steenhoven, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.J. Nederveen. De beslissing is op 16 december 2008 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
3
nummer BK-07/00137
uitspraak