Rb. Leeuwarden, 17-04-2000, nr. 00/207
ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5790
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
17-04-2000
- Zaaknummer
00/207
- LJN
AA5790
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5790, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 17‑04‑2000; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
FED 2002/433 met annotatie van E.B. PECHLER
Uitspraak 17‑04‑2000
Inhoudsindicatie
Negatief competentiegeschil. Besluit inzake weigering eisers in aanmerking te brengen voor vermindering van belasting als bedoeld in art. 229d lid 1 aanhef en onder a Gemeentewet (oud). De Rb. ziet zich, gelet op het bepaalde in art. 8:6 lid 1 Awb, gesteld voor de vraag of zij bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen. Uit de gedingstukken kan afgeleid worden dat eisers, die allen eigenaar zijn van een recreatiewoning op Ameland, geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag(en) voor de belastingjaren 1998 en/of 1999. In plaats daarvan hebben zij zich schriftelijk tot de ambtenaar gewend met het verzoek om hen alsnog in aanmerking te brengen voor de Zalm-snip. Een beslissing op deze verzoeken is niet een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, aangezien deze niet als zodanig in de wet is aangeduid. De mondelinge uitspraken van het gerechtshof bevatten niet de gronden van de beslissing. De Rb. houdt het ervoor dat de beslissingen zijn ingegeven door de gedachte dat tegen de primaire besluiten van de ambtenaar op grond van art. 23 lid 1 AWR geen bezwaar gemaakt kon worden omdat het hier niet gaat om een aanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Dit oordeel wordt door de Rb. gedeeld. Op grond van art. 26 lid 1 AWR (oud) in samenhang met art. 231 lid 2 aanhef en onder b Gemeentewet kan echter tegen de uitspraak van de ambtenaar op een bezwaarschrift beroep worden ingesteld. Hieraan doet niet af dat tegen de primaire besluiten geen bezwaar kon worden gemaakt. De Rb. verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad (Belastingkamer) van 1 maart 2000, gepubliceerd in JB 2000/62. Overigens zij opgemerkt dat deze uitspraak in overeenstemming is met vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die inhoudt dat tegen een beslissing op bezwaar altijd beroep kan worden ingesteld, ook als het primaire besluit geen besluit is in de zin van de Awb. De beoordeling van een beroep dient in zo'n situatie beperkt te blijven tot de vraag of het bestuursorgaan bij de beslissing op bezwaar tot een juist oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is gekomen. Op grond van het vorenstaande was het gerechtshof bevoegd om kennis te nemen van de beroepen. Art. 8:6 lid 1 Awb staat daarom in de weg aan kennisneming van de beroepen door de rechtbank. De Rb. zal zich dan ook onbevoegd verklaren. Terzijde overweegt de Rb. dat, indien art. 8:6 lid 1 Awb niet van toepassing zou zijn, zij zich op grond van art. 8:4 aanhef en onder g Awb onbevoegd zou moeten verklaren. Op grond van deze bepaling kan bij de algemene bestuursrechter geen beroep worden ingesteld indien het bestreden besluit is genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen. Nu beide administratieve rechters zich onbevoegd achten moet vastgesteld worden dat sprake is van een negatief competentieconflict. Op grond van art. 88 lid 1 aanhef en onder 5 Wet op de rechterlijke organisatie is de Hoge Raad bevoegd om over dit jurisdictiegeschil te oordelen, aangezien geen andere administratieve rechter daartoe bevoegd is. De Rb. zal -zodra deze uitspraak onherroepelijk is- daarom de gedingstukken alsmede de uitspraken van het gerechtshof en deze uitspraak in handen stellen van de Hoge Raad. De ambtenaar belast met de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen op Ameland, verweerder. mr. D.J. Keur
Partij(en)
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 00/207, 00/208 en 00/209 BESLU
Inzake de gedingen tussen:
1. A, wonende te B,
2. C, wonende te B
3. D, wonende te E,
eisers,
en
de ambtenaar belast met de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen op Ameland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 28 september 1999 heeft verweerder de bezwaren van A en D ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd. Bij besluit van 28 oktober 1999 heeft verweerder ook het bezwaarschrift van C ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Bij de primaire besluiten heeft verweerder geweigerd om eisers voor de jaren 1998 en/of 1999 in aanmerking te brengen voor de vermindering van belasting als bedoeld in art. 229d lid 1 aanhef en onder a Gemeentewet (oud).
Eisers hebben ieder afzonderlijk beroep ingesteld bij het gerechtshof (belastingkamer) te Leeuwarden. Het gerechtshof heeft zich bij uitspraak van 15 februari 2000 onbevoegd verklaard om van de beroepen kennis te nemen. Met toepassing van art. 6:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn de stukken doorgestuurd naar de rechtbank, sector bestuursrecht.
Met schriftelijke toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting ingevolge art. 8:57 Awb achterwege gebleven.
2. Motivering
Op grond van art. 8:6 lid 1 Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit waartegen beroep bij een andere administratieve rechter kan of kon worden ingesteld. Ingevolge het bepaalde in art. 1:4 lid 2 Awb wordt -voor zover hier van belang- een tot de rechterlijke macht behorend gerecht als administratieve rechter aangemerkt indien de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken van toepassing is. Hieruit volgt dat de belastingkamer van het gerechtshof als administratieve rechter moet worden aangemerkt.
De rechtbank ziet zich, gelet op het bepaalde in art. 8:6 lid 1 Awb, gesteld voor de vraag of zij bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen en overweegt daartoe het volgende.
Op grond van art. 231 Gemeentewet geschieden heffing en invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In art. 231 lid 2 aanhef en onder b Gemeentewet is bepaald dat voor "inspecteur" in de AWR gelezen moet worden "de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen" (hierna te noemen: de ambtenaar).
De AWR is als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 29 oktober 1998 tot aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1998, 621) op 1 september 1999 gewijzigd. Uit het in art. V van de Wet van 29 oktober 1998 neergelegde overgangsrecht volgt dat op de onderhavige beroepen de AWR van toepassing is, zoals deze tot 1 september 1999 luidde.
Op grond van art. 23 lid 1 AWR (oud) kan slechts bezwaar worden gemaakt tegen een belastingaanslag of tegen een, ingevolge enige bepaling van de belastingwet genomen, voor bezwaar vatbare beschikking. Van het laatste is alleen sprake indien de beschikking in de wet als zodanig is aangeduid.
In art. 229d lid 1 aanhef en onder a Gemeentewet, zoals dit artikel ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten luidde, is -voor zover hier van belang- bepaald dat voor diegenen, die bij het begin van het kalenderjaar belastingplichtig zijn voor de belasting, bedoeld in art. 220 aanhef en onder a Gemeentewet, het belastingbedrag ter zake van deze belasting wordt verminderd met f 100,=. Het bedrag van de vermindering wordt afzonderlijk vermeld op het aanslagbiljet. Deze vermindering staat bekend als "de Zalm-snip" en is ingevoerd ter verlichting van de gemeentelijke lasten van de burger.
Uit de Verordening op de heffing en invordering van de onroerende zaakbelastingen in de gemeente Ameland 1998 en 1999 vloeit voort dat art. 229d lid 1 aanhef en onder a Gemeentewet alleen wordt toegepast op belastingplichtigen die volgens de gemeentelijke basisadministratie op 1 januari van het belastingjaar ten behoeve van permanente bewoning gebruik maken van een onroerende zaak.
Uit de gedingstukken kan afgeleid worden dat eisers, die allen eigenaar zijn van een recreatiewoning op Ameland, geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag(en) voor de belastingjaren 1998 en/of 1999. In plaats daarvan hebben zij zich schriftelijk tot de ambtenaar gewend met het verzoek om hen alsnog in aanmerking te brengen voor de Zalm-snip. Een beslissing op deze verzoeken is niet een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van de AWR, aangezien deze niet als zodanig in de wet is aangeduid.
Het gerechtshof heeft zijn beslissingen van 15 februari 2000 neergelegd in een proces-verbaal mondelinge uitspraak. Deze mondelinge uitspraken bevatten niet de gronden van de beslissing.
De rechtbank houdt het ervoor dat de beslissingen zijn ingegeven door de gedachte dat tegen de primaire besluiten van de ambtenaar op grond van art. 23 lid 1 AWR geen bezwaar gemaakt kon worden omdat het hier niet gaat om een aanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Dit oordeel wordt door de rechtbank gedeeld. Op grond van art. 26 lid 1 AWR (oud) in samenhang met art. 231 lid 2 aanhef en onder b Gemeentewet kan echter tegen de uitspraak van de ambtenaar op een bezwaarschrift beroep worden ingesteld. Hieraan doet niet af dat tegen de primaire besluiten geen bezwaar kon worden gemaakt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad (Belastingkamer) van 1 maart 2000, gepubliceerd in JB 2000/62. Overigens zij opgemerkt dat deze uitspraak in overeenstemming is met vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die inhoudt dat tegen een beslissing op bezwaar altijd beroep kan worden ingesteld, ook als het primaire besluit geen besluit is in de zin van de Awb. De beoordeling van een beroep dient in zo'n situatie beperkt te blijven tot de vraag of het bestuursorgaan bij de beslissing op bezwaar tot een juist oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is gekomen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het gerechtshof bevoegd was om kennis te nemen van de beroepen. Art. 8:6 lid 1 Awb staat daarom in de weg aan kennisneming van de beroepen door de rechtbank. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren.
Terzijde overweegt de rechtbank dat, indien art. 8:6 lid 1 Awb niet van toepassing zou zijn, zij zich op grond van art. 8:4 aanhef en onder g Awb onbevoegd zou moeten verklaren. Op grond van deze bepaling kan bij de algemene bestuursrechter geen beroep worden ingesteld indien het bestreden besluit is genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen.
Nu beide administratieve rechters zich onbevoegd achten moet vastgesteld worden dat sprake is van een negatief competentieconflict. Op grond van art. 88 lid 1 aanhef en onder 5 Wet op de rechterlijke organisatie is de Hoge Raad bevoegd om over dit jurisdictiegeschil te oordelen, aangezien geen andere administratieve rechter daartoe bevoegd is. De rechtbank zal -zodra deze uitspraak onherroepelijk is- daarom de gedingstukken alsmede de uitspraken van het gerechtshof en deze uitspraak in handen stellen van de Hoge Raad.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in art. 8:75 lid 1 Awb.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 17 april 2000
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Telman als griffier.
C.M. Telman D.J. Keur
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
- 2500.
EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: