Hof 's-Gravenhage, 22-04-2008, nr. 06/00222
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0354, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
22-04-2008
- Zaaknummer
06/00222
- LJN
BD0354
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0354, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 22‑04‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL1943, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BL1943
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Partijen zijn het bij compromis eens geworden over de (lagere) waarde van de woning op de waardepeildatum. Deze waarde ligt binnen de zogenoemde Fierensmarge. Het compromis hield niet tevens in dat de Inspecteur, die bevoegd was de waardebeschikking dienovereenkomstig te wijzigen, van die bevoegdheid gebruik zou maken. Het Hof kan dan niet tegen de wil van de Inspecteur de waarde lager vaststellen.
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
22 april 2008
nummer BK-06/00222
UITSPRAAK
op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2006, nr. WOZ 05/5024 (LJN: AY4939), betreffende na te noemen beschikking en aanslagen.
1. Beschikking, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1 Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam (hierna: de Inspecteur) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat te Rotterdam (hierna: de woning), vastgesteld op € 99.000. Deze beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.
1.2 De Inspecteur heeft voorts voor het jaar 2005, ter zake van de eigendom en het gebruik van de woning, aan belanghebbende twee aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam opgelegd.
1.3 Het aanslagbiljet waaruit van de hiervoor vermelde beschikking en aanslagen blijkt, is gedagtekend 28 februari 2005.
1.4 Bij brief van 29 maart 2005, aangevuld bij brief van 23 augustus 2005 heeft belanghebbende daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft die bezwaren bij drie in één geschrift, gedagtekend 7 september 2005, vervatte uitspraken op bezwaar afgewezen.
1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644, en de gemeente Rotterdam aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en de gemeente Rotterdam gelast het voor de zaak gestorte griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidenteel ingestelde hoger beroep beantwoord.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 maart 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende was bij het begin van het jaar 2005 genothebbende krachtens eigendom en gebruiker van de woning.
3.2 Partijen zijn, nadat de Inspecteur uitspraak had gedaan op de bezwaren, na onderling overleg bij compromis tot de eenparige vaststelling gekomen dat, indien de waarde per 1 januari 2003 van de woning op correcte wijze met toepassing van hoofdstuk III van de Wet WOZ wordt bepaald, deze € 95.000 bedraagt.
3.3 Bij ambtshalve gegeven kennisgeving van 30 september 2005 heeft de Inspecteur belanghebbende laten weten dat artikel 26a van de Wet WOZ verhindert dat de bij de beschikking vastgestelde waarde van € 99.000 wordt verminderd tot op de juiste waarde.
3.4 Belanghebbende heeft in beroep en in hoger beroep uitdrukkelijk afgezien van een proceskostenvergoeding.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
Het principale hoger beroep
4.1 Tussen partijen is in geschil of de waarde van de onroerende zaak op € 95.000 dient te worden vastgesteld.
4.2 Het geschil spitste zich in eerste aanleg toe op de vraag of, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur bestrijdt, artikel 26a van de Wet WOZ buiten toepassing moet blijven wegens strijd met het bepaalde in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR) of artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, dan wel algemene beginselen van behoorlijke wetgeving. In hoger beroep is dit ook in geschil.
4.3 In hoger beroep klaagt belanghebbende er voorts over dat de rechtbank in haar uitspraak niet of onvoldoende is ingegaan op de door belanghebbende gebezigde argumenten inzake inbreuk op het eigendomsrecht, ambtshalve beleid van de gemeente Rotterdam en ambtshalve verlaging.
4.4 De Inspecteur heeft zich verweerd en persisteert bij de juistheid van de uitspraken op bezwaar.
Het incidentele hoger beroep
4.5 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten, aangezien belanghebbende daarvan uitdrukkelijk had afgezien. Belanghebbende bevestigt dit en acht het incidentele hoger beroep gegrond.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het hoger beroep strekt tot wijziging van de beschikking in die zin dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 95.000 en dat de aanslagen dienovereenkomstig worden verminderd.
5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
5.3 Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur en de beantwoording daarvan door belanghebbende strekken tot ongedaanmaking van de veroordeling in de proceskosten.
6. Beoordeling van het principale hoger beroep
6.1 Met betrekking tot de hiervoor in rechtsoverweging 4.2 verwoorde vragen is het Hof van oordeel dat de aldaar genoemde verdragsbepalingen en beginselen niet aan toepassing van artikel 26a van de Wet WOZ in de weg staan. Hetgeen de rechtbank hieromtrent in haar uitspraak onder 4.2 tot en met 4.8 heeft overwogen en geoordeeld, neemt het Hof over.
6.2 De hiervoor in rechtsoverweging 4.3 vermelde klachten snijden geen hout.
6.2.1 De rechtbank is in haar motivering voldoende ingegaan op de door belanghebbende gestelde inbreuk op het eigendomsrecht.
6.2.2 Wat betreft de argumenten van belanghebbende aangaande beleid van de gemeente Rotterdam en ambtshalve te verlenen verlaging is het Hof van oordeel dat de motivering van de uitspraak van de rechtbank niet tekort schiet. De rechter moet zijn beslissing in een uitspraak dragend motiveren. Dit betekent echter niet dat de rechter moet ingaan op argumenten die, mede gelet op de in de uitspraak gebezigde motivering, niet beslissend zijn.
6.3 Het bepaalde in artikel 26a van de Wet WOZ brengt niet mee dat het de inspecteur niet geoorloofd is een bij beschikking vastgestelde waarde binnen de marge van artikel 26a van de Wet WOZ te verlagen, bijvoorbeeld in het kader van een compromissoire oplossing van een geschil (vgl. HR 15 februari 2008, nr. 43.934 (LJN: BC4335).
6.4 Belanghebbende heeft niet gesteld dat het hiervoor in rechtsoverweging 3.2 vermelde compromis inhield dat de Inspecteur de beschikking, met voorbijgaan aan artikel 26a van de Wet WOZ, zou wijzigen. Belanghebbende heeft ook overigens geen feiten gesteld op grond waarvan de Inspecteur tot zodanige aanpassing van de beschikking gehouden is. De beleidsregels van de Inspecteur, waaraan belanghebbende in dit geding refereert, nopen daar ook niet toe.
7. Beoordeling van het incidentele hoger beroep
Partijen zijn het erover eens dat het incidentele hoger beroep slaagt omdat de rechtbank de Inspecteur ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten. Het Hof volgt partijen hierin.
8. Slotsom
8.1 Uit het vorenoverwogene volgt dat het principale hoger beroep faalt en dat het incidentele hoger beroep slaagt. De uitspraak van de rechtbank moet dus worden vernietigd. Het Hof zal vervolgens doen wat de rechtbank had behoren te doen.
8.2 Anders dan de rechtbank in haar uitspraak onder 4.1 heeft geoordeeld, acht het Hof de omstandigheid dat de uitspraken op bezwaar niet waren voorzien van een deugdelijke motivering, niet een zodanige schending van de fiscale procesregels dat zij op zichzelf een vernietiging van die uitspraak van de Inspecteur rechtvaardigt. Indien een uitspraak op bezwaar - dat wil zeggen: de beslissing van de inspecteur op het bezwaar - in beroep juist wordt bevonden, is het aan de rechter om eventuele motiveringsgebreken te herstellen. In het onderhavige geval heeft de rechter in eerste aanleg dat ook gedaan.
8.3 Zodanig herstel noopt niet steeds tot gegrondverklaring van het beroep. Nu geen schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht is verzocht en ook geen aanleiding bestaat om de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur, volstaat het Hof ermee, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep ongegrond te verklaren.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1 Het Hof heeft geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.
7.2 Het Hof heeft geen reden de gemeente Rotterdam te gelasten griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
9. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, en
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Vonk, Van Knobelsdorff en Albert. De beslissing is op 22 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Otto)(Vonk)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.