HR, 15-12-1999, nr. 35 073
ECLI:NL:HR:1999:AA3850
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-1999
- Zaaknummer
35 073
- LJN
AA3850
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA3850, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑12‑1999; (Cassatie)
- Wetingang
art. 10 Wet op de loonbelasting 1964
- Vindplaatsen
BNB 2000/145 met annotatie van J. Brunt
FED 2000/298 met annotatie van C. OVERDUIN
WFR 1999/1789
V-N 2000/4.17 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/15 met annotatie van Mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
Uitspraak 15‑12‑1999
Inhoudsindicatie
-
Nr. 35073
15 december 1999
TB
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 december 1998 betreffende na te melden haar opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzeke-ringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f 435.000,--, zonder verhoging, welke aan-slag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 400.500,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft in zijn rechtsoverweging 5.4 geoordeeld dat het compromis, verwoord in de brief van O van 18 juli 1996, voor de werknemers van belanghebbende een bevoordeling inhoudt, die door hun werkgeefster bij een derde is bedongen, en dat deze door O betaalde schadeloosstelling zodanig verband houdt met de eertijds door de werkgeefster jegens de werknemers gewekte verwachtingen, dat deze moet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, dat aan de heffing van loonbelasting/premieheffing is onderworpen.
Middel 1 bestrijdt laatstvermeld oordeel met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 1983, nr. 21435, BNB 1984/2, en betoogt dat het Hof te dezen een onjuist criterium heeft toegepast, nu er - aldus het middel - geen enkel verband bestaat tussen de door O betaalde vergoeding en de door belanghebbende jegens haar werknemers gewekte verwachtingen. De klachten zijn tevergeefs voorgesteld. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat belanghebbende zich op grond van de door haar bij haar werknemers gewekte verwachting dat zij hun aandelenparticipatie zonder belasting- en premieheffing zouden kunnen verwerven, verplicht heeft geacht voor die werknemers bij O een schadeloosstelling te bedingen en dat daarom een zodanig verband tussen die verwachting en de betaalde schadeloosstelling bestaat dat deze moet worden gekwalificeerd als loon. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk of ongenoegzaam gemotiveerd. De overige in het middel vervatte motiveringsklachten falen eveneens. Zij richten zich tegen ‘s Hofs uitleg van hetgeen belanghebbende en O blijkens de brief van laatstgenoemde van 18 juli 1996 zijn overeengekomen. Anders dan het middel wil, is die uitleg echter niet onbegrijpelijk.
3.2. Middel 2 keert zich tegen ’s Hofs oordeel dat de door O aan de werknemers betaalde vergoeding aan hen als een nettovoordeel is opgekomen, zodat brutering dient plaats te vinden. Dit oordeel berust echter op ’s Hofs feitelijke en niet onbegrijpelijke en derhalve in cassatie niet met vrucht te bestrijden uitleg van de brief van 18 juli 1996 dat de vergoeding als nettovoordeel is bedoeld en daarvan uitgaande heeft het Hof terecht de zogenoemde brutering toegepast. De in het middel vervatte klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 15 december 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Korthals Altes, Zuurmond, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.