FED 1996/497
Onjuiste adressering van aanslagbiljet waardoor dat aanslagbiljet de belastingplichtige eerst bereikt na ommekomst van de termijn ex art. 20, derde lid, AWR. Als uit de uitspraak van het hof niet blijkt dat die onjuiste adressering niet aan de inspecteur kan worden verweten, en ook niet is vastgesteld dat de belastingplichtige binnen die termijn op de hoogte was van de verzending van het aanslagbiljet, kan niet gezegd worden dat bij belastingplichtige geen twijfel erover kan hebben bestaan dat die aanslag binnen die termijn was vastgesteld. Het andersluidende oordeel van het hof is daarom niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
HR 15-11-1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1687, m.nt. H.S. Pruiksma
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15 november 1995
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Linde, van der; Bellaart; Moor, de; Putt-Lauwers, van der
- Zaaknummer
30 869
- Noot
H.S. Pruiksma
- LJN
AA1687
- JCDI
JCDI:ADS225443:1
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:AA1687, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑11‑1995
- Wetingang
Art. 20 AWR
Essentie
Onjuiste adressering van aanslagbiljet waardoor dat aanslagbiljet de belastingplichtige eerst bereikt na ommekomst van de termijn ex art. 20, derde lid, AWR. Als uit de uitspraak van het hof niet blijkt dat die onjuiste adressering niet aan de inspecteur kan worden verweten, en ook niet is vastgesteld dat de belastingplichtige binnen die termijn op de hoogte was van de verzending van het aanslagbiljet, kan niet gezegd worden dat bij belastingplichtige geen twijfel erover kan hebben bestaan dat die aanslag binnen die termijn was vastgesteld. Het andersluidende oordeel van het hof is daarom niet naar de eisen der wet met ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.