Hof Arnhem, 07-10-2004, nr. 03/00891
ECLI:NL:GHARN:2004:AR4836
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
07-10-2004
- Zaaknummer
03/00891
- LJN
AR4836
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2004:AR4836, Uitspraak, Hof Arnhem, 07‑10‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 8:75 Algemene wet bestuursrecht; art. 3.8 Wet inkomstenbelasting 2001; art. 3.148 Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
NTFR 2004/1678
Uitspraak 07‑10‑2004
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Aan een in het kader van mediation gesloten vaststellingsovereenkomst is belanghebbende in de beroepsprocedure gebonden.
Gerechtshof Arnhem
Zevende enkelvoudige belastingkamer
nr. 03/00891
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/[P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen aanslag
belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 2001
mondelinge behandeling : op 24 september 2004 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de inspecteur
gronden:
1. De aanslag is overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (‘box 1’) van € 4.496 hetgeen na toepassing van de in aanmerking te nemen heffingskorting resulteerde in een nihilaanslag.
2. Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend waarbij hij een verlies uit onderneming van € 732 opvoert.
3. De inspecteur is van oordeel dat belanghebbende geen onderneming exploiteert en dat het opgevoerde verlies derhalve niet in aanmerking moet worden genomen. In het verweerschrift wijst hij er op dat indien het verlies wél in aanmerking wordt genomen dit geen gevolgen heeft voor de aanslag. Er ontstaat dan geen negatief belastbaar inkomen en de reeds op nihil vastgestelde aanslag kan niet verder worden verminderd.
4. Nadat belanghebbende op 24 april 2003 in beroep was gekomen bij het hof, hebben zij een mediationprocedure gestart. Die procedure heeft geleid tot een schriftelijk vastgelegde vaststellingsovereenkomst waarvan de inspecteur een kopie bij het verweerschrift heeft gevoegd.
In die op 18 augustus 2003 gesloten overeenkomst is onder meer opgenomen:
“- dat tussen partijen problemen zijn gerezen over IB-aanslag 2001;
- dat partijen hebben besloten deze problemen op te lossen door middel van mediation;
(…)
- dat partijen (…) tot overeenstemming zijn gekomen over de gehele beslechting van hun geschil;”
en
“Partijen komen overeen dat er geen geschil meer bestaat over de IB-aanslag 2001”.
Partijen zijn voorts overeengekomen - zakelijk weergegeven - dat het beroep zou worden ingetrokken en dat iedere partij zijn eigen kosten zou dragen. Belanghebbende heeft het beroep echter niet ingetrokken.
5. Als een belastingplichtige en een inspecteur een overeenkomst hebben gesloten waarbij zij, zoals zich in dezen voordoet, ter beëindiging van een geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar binden aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voorzover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken, is die vaststellingsovereenkomst bindend voor beide partijen, tenzij die overeenkomst zo duidelijk in strijd is met het recht dat niet op nakoming van de overeenkomst mag worden gerekend.
6. In het licht van de door belanghebbende met zijn activiteiten in de jaren 1994 tot en met 2003 feitelijk behaalde resultaten, is de gesloten vaststellingsovereenkomst niet zo duidelijk in strijd met het in 2001 geldende recht (in het bijzonder met betrekking tot de vraag wanneer activiteiten een bron van inkomen vormen) dat de inspecteur niet op nakoming van de overeenkomst mocht rekenen.
7. Belanghebbende is aan de overeenkomst gebonden.
8. Indien anders zou moeten worden geoordeeld en belanghebbende niet aan de overeenkomst zou zijn gebonden, kan dat hem in de onderhavige het jaar 2001 betreffende procedure niet baten. De aanslag is immers vastgesteld op nihil en kan dan ook door het alsnog in aanmerking nemen van een negatief resultaat uit onderneming niet worden verminderd. Het in aanmerking nemen van een negatief resultaat van € 732 zoals door belanghebbende verzocht, leidt voorts niet - zoals de inspecteur in het verweerschrift heeft aangegeven - tot een negatief bedrag bij het berekenen van het inkomen uit werk en woning als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en kan derhalve evenmin leiden tot een op de voet van het tweede lid van vorengenoemd artikel in aanmerking te nemen ondernemingsverlies.
9. De belastingrechter is niet bevoegd te oordelen over de rechtmatigheid van onder belanghebbende gelegde beslagen.
proceskosten:
Het hof vindt in hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd en met name in de omstandigheden dat belanghebbende zijn beroep heeft doorgezet hoewel de mediation heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst en dat hem in dezen te kennen is gegeven dat de vraag of zijn activiteiten kwalificeren als bron van inkomen (onderneming) voor het onderhavige jaar geen gevolgen heeft voor de aanslag, onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door belanghebbende. Voor een veroordeling van belanghebbende in de proceskosten van de inspecteur ziet het hof dan ook geen grond.
beslissing:
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2004 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. D.N.N. Jansen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal
De griffier, Het lid van voormelde kamer,
(D.N.N. Jansen) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften aangetekend per post verzonden op: 7 oktober 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.