FED 1995/703
Een ondernemer die een natuurlijke persoon is, kan niet in aanmerking komen voor de vrijstelling ingevolge art. 13, A, eerste lid, onder g, van de Zesde richtlijn. Natuurlijke personen kunnen namelijk niet worden aangemerkt als door de Lid-Staat als instellingen van sociale aard erkende instellingen. Dit betekent dat de prejudiciële vraag inzake de reikwijdte van het begrip 'winst beogen' geen beantwoording behoeft.
HvJ EG 11-08-1995, ECLI:EU:C:1995:265, m.nt. D.B. Bijl
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
11 augustus 1995
- Magistraten
Schockweiler; Mancini; Hirsch; Cosmas
- Zaaknummer
C-453/93
- Noot
D.B. Bijl
- LJN
AW1008
- JCDI
JCDI:ADS225205:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:1995:265, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 11‑08‑1995
ECLI:EU:C:1995:177, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 08‑06‑1995
- Wetingang
Art. 13A eerste lid onder g Zesde richtlijn inzake omzetbelasting; art. 11 eerste lid onderdeel f Wet OB 1968
Essentie
Een ondernemer die een natuurlijke persoon is, kan niet in aanmerking komen voor de vrijstelling ingevolge art. 13, A, eerste lid, onder g, van de Zesde richtlijn. Natuurlijke personen kunnen namelijk niet worden aangemerkt als door de Lid-Staat als instellingen van sociale aard erkende instellingen. Dit betekent dat de prejudiciële vraag inzake de reikwijdte van het begrip 'winst beogen' geen beantwoording behoeft.
Uitspraak
Arrest
1. Bij uitspraak van 21 juli 1993, ingekomen ten Hove op 26 november daaraanvolgend, heeft het Gerechtshof te Amsterdam krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 13, A, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.