Hof Arnhem, 05-11-2002, nr. 01/01488
ECLI:NL:GHARN:2002:AF2722
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
05-11-2002
- Zaaknummer
01/01488
- LJN
AF2722
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2002:AF2722, Uitspraak, Hof Arnhem, 05‑11‑2002; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2003/192
Uitspraak 05‑11‑2002
Inhoudsindicatie
-
Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 01/01488 (WOZ)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : het Hoofd van de afdeling Burgerzaken en Belastingen van de gemeente Nijmegen (hierna: de Ambtenaar)
beslissing : uitspraak op een bezwaarschrift
beschikking : aanslagen onroerende-zaakbelastingen 1999, aanslag-nummer [01]
mondelinge behandeling : gehouden te Arnhem op 22 oktober 2002
waarbij verschenen : belanghebbende en haar echtgenoot [X-Y], alsmede [de Ambtenaar]
gronden:
1. Belanghebbende heeft een waardebeschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) ontvangen voor de woning [a-straat 1 te Z] (hierna: de woning). De beschikking is gedagtekend 26 februari 1997, vermeldt een vastgestelde waarde van de woning naar de peildatum 1 januari 1995 van ƒ 192.000 en geldt voor de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 (hierna: de eerste beschikking).
2. De woning is in de loop van 1998 verbouwd. Tussen partijen is niet in geschil dat deze verbouwing een waardestijging tot gevolg heeft gehad op grond waarvan de Ambtenaar, met toepassing van artikel 19, tweede lid (tekst met ingang van 1 januari 1999) en artikel 25 van de Wet WOZ, een nieuwe beschikking kan vaststellen.
3. De onderhavige aanslagen onroerende-zaakbelastingen (de zogenoemde eigenaren-belasting en de gebruikersbelasting) zijn gedagtekend 31 maart 2000 en berekend naar een waarde van de woning van ƒ 228.000.
4. Nadat belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de opgelegde aanslagen is de woning op 21 september 2000 opgenomen door een taxateur van de zijde van de gemeente, ten einde de waarde van de woning te beoordelen. Belanghebbende heeft nadien een beschikking ontvangen als bedoeld in artikel 25 van de Wet WOZ, die is gedagtekend 30 september 2000 en die een waarde vermeldt van ƒ 228.000 (hierna: de tweede beschikking). In de tweede beschikking is vermeld dat zij geldt met ingang van 1 januari 1999.
5. Zowel bij de eerste als bij de tweede beschikking was een bijsluiter gevoegd die - onder meer - de volgende informatie bevat:
"Wanneer de waarde (...) verandert, wordt een nieuwe waarde vastgesteld en ontvangt u een nieuwe kennisgeving waardebeschikking. Deze nieuwe waarde heeft pas invloed op uw aanslag van het jaar daarop."
6. In geschil is of de aanslag moet worden vastgesteld naar een waarde van ƒ 192.000, het standpunt van belanghebbende, of van ƒ 228.000 hetgeen de Ambtenaar verdedigt.
7. Hoewel de tekst van de bijsluiter naar het oordeel van het Hof niet geheel duidelijk is kan belanghebbende daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat aanslagen, in strijd met de tekst en de bedoeling van de Wet WOZ, eerst met ingang van het kalenderjaar, volgend op dat waarin de nieuwe beschikking is gegeven, zullen worden vastgesteld overeenkomstig die nieuwe beschikking.
8. Op grond van artikel 220c van de Gemeentewet is de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt.
9. Artikel 220d, zesde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat, indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ, de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak wordt vastgesteld, kort gezegd, met overeenkomstige toepassing van de wet WOZ (hierna: de vangnet-bepaling).
10. De Ambtenaar verdedigt dat in de onderhavige situatie de aanslag, met toepassing van de vangnetbepaling, kan worden berekend naar een waarde van ƒ 228.000. De aanslag over het kalenderjaar 1999 is pas in maart 2000 opgelegd omdat eerst, in verband met de verbouwing, de nieuwe waarde moest worden bepaald. Omdat de nieuwe waarde nog niet was vastgesteld is die waarde overeenkomstig het zesde lid van artikel 220d van de Gemeentewet bepaald. Daarna is de aanslag alsnog opgelegd.
11. Naar het oordeel van het Hof is het standpunt van de Ambtenaar niet juist. Het is niet in geschil dat voor het tijdvak waarbinnen het kalenderjaar 1999 valt een waarde voor de woning is vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk IV van de Wet WOZ. Alsdan moet, gelet op de duidelijke tekst van artikel 220c van de Gemeentewet, die waarde als heffingsmaatstaf dienen voor de onroerende-zaakbelastingen. Eveneens op grond van de duidelijke tekst kan dan de vangnetbepaling niet worden toegepast. Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel heeft naar het oordeel van het Hof te gelden dat, in het geval artikel 19, tweede lid en artikel 25 van de Wet WOZ worden toegepast, de nieuwe waarde eerst kan worden toegepast nadat zij is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
12. Aan het vorenstaande kan de tweede beschikking die met dagtekening 30 september 2000 is gegeven niet afdoen. Het Hof moet de aanslag en de uitspraak op het daartegen gerichte bezwaarschrift ex tunc toetsen, dat wil zeggen naar de situatie op het moment dat de aanslag werd opgelegd. Omdat de tweede beschikking op 31 maart 2000 nog niet bestond kon zij toen ook nog niet met ingang van 1 januari 1999 in de plaats zijn getreden van de eerste beschikking (artikel 25, tweede lid, slotzinsnede). Het Hof laat daarbij in het midden of de tweede beschikking, die geen onderwerp is van de onderhavige procedure, wel in stand kan blijven nu daarin niet is opgenomen de toestanddatum waarnaar de nieuwe waarde is vastgesteld (vergelijk Hoge Raad 24 januari 2001, nr. 35 752, BNB 2001/96*).
13. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het gelijk aan belanghebbende is.
proceskosten:
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende heeft moeten maken in goede justitie en met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 10 voor reis- en verblijfkosten van belanghebbende.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar waarvan beroep;
- vermindert de heffingsmaatstaf voor de aanslagen onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 1999 tot ƒ 192.000;
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 10 en wijst de gemeente Nijmegen aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden, en
- gelast dat de Ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door haar betaalde griffierecht van € 27,23 (ƒ 60).
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 5 november 2002 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. J.M. Sitsen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.M. Sitsen) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 november 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.