FED 1996/719
Het vermoeden dat een direct opeisbare vordering niet zal worden opgeëist rechtvaardigt niet de conclusie dat partijen het beding van directe opeisbaarheid niet zijn overeengekomen of dat dit beding anderszins reële betekenis mist; geen belaste schenking.
HR 08-07-1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1991, m.nt. J.C. van Straaten
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
8 juli 1996
- Magistraten
Stoffer; Urlings; Zuurmond; Jansen, C.H.M.; Fleers
- Zaaknummer
31 363
- Noot
J.C. van Straaten
- LJN
AA1991
- JCDI
JCDI:ADS226022:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Schenk- en erfbelasting (V)
Schenk- en erfbelasting / Erfbelasting
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:AA1991, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑07‑1996
- Wetingang
Art. 1 Successiewet 1956
Essentie
Het vermoeden dat een direct opeisbare vordering niet zal worden opgeëist rechtvaardigt niet de conclusie dat partijen het beding van directe opeisbaarheid niet zijn overeengekomen of dat dit beding anderszins reële betekenis mist; geen belaste schenking.
Uitspraak
Het geschil betrof de aanslag in het recht van schenking.
Vaststaat:
2.1. Op 20 maart 1992 is B, erflater, overleden met achterlating van zijn echtgenote A, geboren op 22 augustus 1911) en hun dochter X, belanghebbende. Erflater was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2. Bij testament van 16 mei 1991 heeft erflater de volgende legaten gemaakt:
- aan belanghebbende: ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.