Rb. Breda, 09-11-2006, nr. 06/158
ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ4645
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
09-11-2006
- Zaaknummer
06/158
- LJN
AZ4645
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ4645, Uitspraak, Rechtbank Breda, 09‑11‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2007/27.4 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/67
Uitspraak 09‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil betreft IB 2002 en 2003. Bh verhuurt grond en varkensstallen aan de BV waarvan zij aandeelhouder is. In geschil is de waarde op de beginbalans voor de terbeschikkingstellings-regeling (tbs). De afschrijving op de panden baseert bh op een hogere waarde dan de inspecteur. In 2001 is de aangifte gevolgd. Bh stelt dat daarmee de inbrengwaarde vaststaat. Rechtbank: de foutenleer is ook van toepassing bij tbs dus als de waarde te hoog is vermeld op de eindbalans 2001 moet dat op de beginbalans 2002 worden aangepast. Feitelijk oordeel dat de afschrijving niet te hoog is. De rechtbank kan geen oordeel geven over de waarde van de grond per 1-1-2001
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/158
Uitspraakdatum: 9 november 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna ook aangeduid als belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.013 respectievelijk € 31.760. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 2 december 2005 de aanslagen gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 januari 2006 beroep ingesteld.
1.3. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd. De inspecteur heeft bij brief van 4 april 2006 een nader stuk aan de rechtbank gezonden, dat in kopie is doorgezonden naar belanghebbende.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2006 te Tilburg.
1.6. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende exploiteerde tot 1 januari 1997 een varkenshouderij te [woonplaats]. Per die datum is de onderneming overgedragen aan de BV. De onroerende zaken zijn overgebracht naar het privévermogen van belanghebbende en werden aan de BV verhuurd.
2.2. Belanghebbende heeft de onroerende zaken per 1 januari 2001 op haar openingsbalans als resultaatgenieter uit overige werkzaamheden geactiveerd. In de aangifte 2001 zijn de volgende gegevens opgenomen:
“Opbrengsten door het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen:
Opbrengst € 58.025
Aftrekbare kosten en lasten € 63.122 -
Saldo € 5.097 negatief”
2.3. Tot de kosten van het beschikbaar stellen van vermogen behoort onder meer de afschrijving op de opstallen. Die is als volgt berekend:
1-1-2001 Afschrijving 31-12-1997
Grond 10.36.20 ha €2.351.035 € €2.351.035
Agrarisch bouwblok 1.04.60 ha 124.789 124.789
Subtotaal grond 2.475.824 2.475.824
Varkensstal 160 vleesvarkensplaatsen 25.412 1.525 23.887
Varkensstal 80 vleesvarkensplaatsen 111.407 6.684 104.723
Varkensstal 80 opfokzeugplaatsen, ziekenboeg 40.840 2.450 38.390
Varkensstal 48 kraamzeugplaatsen/220 vleesvarkensplaatsen 127.058 7.623 119.435
Varkensstal 133 zeugenplaatsen incl. beren/big 126.849 7.611 119.238
Mestsilo 36.302 3.630 32.672
Erfverharding + toegangsweg 1.600 m2 25.412 1.271 24.141
Subtotaal opstallen 493.280 30.794 462.486
Totaal 2.969.104
2.938.310
2.4. De aanslag over het jaar 2001 is opgelegd conform de aangifte. Ook in de aangiften 20002 en 2003 is uitgegaan van opbrengst uit ter beschikking stellen van vermogen van € 58.025 en, als onderdeel van de kosten, een afschrijving op de opstallen van € 30.794.
2.5. Bij de aanslagregeling 2002 heeft de inspecteur de waarden en afschrijving van de opstallen als volgt vastgesteld:
1-1-2002 Afschrijving 31-12-2002
Varkensstal 160 vleesvarkensplaatsen € 21.561 € 1.294 € 20.267
Varkensstal 80 vleesvarjkensplaatsen 94.526 5.672 88.854
Varkensstal 80 opfokzeugplaatsen, ziekenboeg 34.651 2.079 32.572
Varkensstal 48 kraamzeugplaatsen/220 vleesvarkensplaatsen 107.806 6.468 101.338
Varkensstal 133 zeugenplaatsen incl. beren/big 107.629 6.458 101.171
Mestsilo 32.672 3.630 29.042
Erfverharding + toegangsweg 1.600 m2 24.141 1.271 22.870
Totaal 422.986 26.872 396.114
Ook bij de aanslagregeling 2003 is uitgegaan van een afschrijving op de opstallen van € 26.872. De inkomsten uit het ter beschikking stellen van vermogen zijn voor het overige niet gecorrigeerd.
2.6. Belanghebbende baseert haar waardering van grond en opstallen op een taxatierapport van Makelaars van 21 augustus 2002. De inspecteur baseert zijn waardering op een taxatierapport van de Belastingdienst van 3 april 2006. In dat rapport zijn de waarden van de opstallen niet per opstal gespecificeerd maar is de waarde van de opstallen als totaal vastgesteld op € 205.780 voor de zeugenstallen en mestopslag, € 219.000 voor vleesvarkensstallen en mestopslag en € 29.000 voor erfverhardingen en loods. Beide rapporten behoren tot de gedingstukken.
3. Geschil
3.1. In geschil is of door het onherroepelijk worden van de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, de waardevaststelling van en afschrijving op de aan de BV ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen definitief vaststaat.
Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is in geschil wat de waarde is van de grond en opstallen per 1 januari 2001.
3.2. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 21.091 voor 2002 en € 27.838 voor 2003. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
Indien de grond lager gewaardeerd zou moeten worden dan het bedrag waarvan belanghebbende is uitgegaan, zouden de opstallen hoger gewaardeerd moeten worden. De BV bezit de varkensrechten. Die hebben ook waarde. Een koper zou betalen voor de ondergrond van het gebouw en voor de varkensrechten.
Niet in geschil is dat op de opstallen 6% per jaar kan worden afgeschreven.
De mestsilo heeft waarde omdat varkenshouders na 1 januari 2001 meer opslagcapaciteit moesten hebben dan opslag voor één jaar. Maar het echte belang voor belanghebbende zit in de waardering van de grond.
De vergoeding van de BV voor het ter beschikking stellen van de onroerende zaken is zakelijk omdat er een pachtovereenkomst is.
De omstandigheid dat belanghebbende in de bezwaarfase niet is gehoord, is geen probleem meer. Belanghebbende beroept zich daar niet op.
De inspecteur:
De mestsilo is in de taxatie van de inspecteur opgenomen bij de varkensstallen. De inspecteur heeft de totalen van de taxatie uitgesplitst over de opstallen. Belanghebbende meent dat de aparte mestopslag veel waarde heeft maar dat is niet juist. De mestopslag in de kelders onder de stallen is voldoende voor een jaar opslag. De stallen zijn behoorlijk gewaardeerd. De waarde van de silo is peanuts.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft elektronisch aangifte gedaan voor het jaar 2001 en daarbij niet de jaarstukken van het resultaat uit terbeschikkingstelling gevoegd aangezien dat bij elektronische aangifte niet mogelijk was. De inspecteur heeft de aangifte zonder nadere discussie en/of vragen gevolgd. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de inspecteur door het volgen van de aangifte bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de aan de aangifte ten grondslag liggende waardering van grond en opstallen zou worden gevolgd.
4.2. Belanghebbende stelt dat een aanpassing van de waarde na het jaar 2001 zou neerkomen op ongeoorloofde, verkapte, navordering. De rechtbank is van oordeel dat aanpassing van de waarde geboden is op grond van de zogenaamde foutenleer. De foutenleer houdt in, kort weergegeven en voor zover te dezen van belang, dat indien een fout wordt ontdekt in het eindvermogen van enig jaar, die fout moet worden hersteld in de beginbalans van het daaropvolgende jaar (Hoge Raad 24 juni 1953, BNB 1953/189). De Hoge Raad baseert toepassing van de foutenleer in situaties van winst uit onderneming op de in de wet opgenomen bepaling dat de jaarwinst moet worden bepaald volgens goedkoopmansgebruik. De bepaling dat de jaarwinst moet worden bepaald volgens goedkoopmansgebruik, thans opgenomen in artikel 3.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet), is op grond van het bepaalde in artikel 3.95 van de Wet evenzeer van toepassing bij resultaat uit een werkzaamheid. Indien de waardering van de opstallen per 31 december 2001, zoals de inspecteur stelt, te laag was, dient derhalve voor de bepaling van de jaarwinst 2002 op de beginbalans de waarde van de opstallen te worden gecorrigeerd.
4.3. Het verschil in afschrijving dat belanghebbende en de inspecteur verdeeld houdt, vloeit, naar uit de specificatie van de inspecteur in het verweerschrift volgt, geheel voort uit een lagere waardering van de varkensstallen door de inspecteur. Belanghebbende en de inspecteur gaan immers we uit van dezelfde waarden en afschrijving voor mestsilo en erfverharding. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de taxateur van de inspecteur ter zitting dat de mestsilo eigenlijk geen waarde heeft. De rechtbank is van oordeel dat de taxateur met die enkele stelling niet de onjuistheid heeft bewezen van de in het taxatierapport van belanghebbende met feitelijke gegevens over grootte, bouwjaar en materiaal van de silo onderbouwde waardering.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat voor de afschrijving voor de jaren 2002 en 2003 moet worden uitgegaan van de waarde in het economische verkeer (WEV) van het gehele complex (grond plus opstallen) per 1 januari 2001 en – naar tussen partijen niet in geschil is – afschrijving met 6% per jaar. De waarde in het economische verkeer is de hoogste prijs die belanghebbende op 1 januari 2001 had kunnen realiseren bij verkoop van het complex aan de beste gegadigde.
4.5. Blijkens het rapport van Makelaars is de vermogenswaarde, waarmee naar de rechtbank aannemelijk acht is bedoeld de WEV, getaxeerd per de peildatum augustus 2002. De taxatie van Makelaars komt voor twee varkenstallen op een hogere waarde dan waarvan in de aangifte 2001 is uitgegaan. Makelaars hanteert daarvoor waarden van € 181.512 en € 186.050 en belanghebbende waarden van € 111.407 en € 126.849, een verschil derhalve in het nadeel van belanghebbende van (afgerond) € 129.000. Uit het rapport valt af te leiden dat de taxateur het complex als geheel heeft gewaardeerd (met inachtneming van het niet aan de BV ter beschikking gestelde woonhuis), wat naar het oordeel van de rechtbank een juist uitgangspunt is nu het complex als geheel in gebruik is zodat waardering als geheel recht doet aan de werkelijke situatie.
4.6. Het taxatierapport van de inspecteur heeft als peildatum 1 januari 2001. De getaxeerde waarde (WEV) is niet uitgesplitst over de verschillende opstallen. Getaxeerd zijn alleen de ter beschikking gestelde onroerende zaken en geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van het woonhuis op het complex.
4.7. Naar het oordeel van de rechtbank vertonen beide taxatierapporten, hoewel opgesteld door ter zake deskundige taxateurs, manco’s. Het taxatierapport van belanghebbende gaat uit van een onjuiste peildatum. Het taxatierapport van de inspecteur is onvoldoende gespecificeerd en gaat niet uit van de complexwaarde. Daar staat voor wat betreft het taxatierapport van belanghebbende tegenover dat het uitgaat van een waarde die € 129.000 hoger is dan hetgeen belanghebbende in de aangifte heeft verdedigd. Dit alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende in de aangifte niet van een te lage waarde van de opstallen per 1 januari 2001 is uitgegaan en dat de inspecteur de afschrijving ten onrechte heeft gecorrigeerd.
4.8. De rechtbank begrijpt dat het eigenlijke geschil dat partijen verdeeld houdt de waarde van de grond betreft. Nu op de grond niet wordt afgeschreven, heeft de waarde van de grond geen gevolgen voor de hoogte van de aanslag en kan de rechtbank daar geen uitspraak over doen. Dat zou slechts anders zijn indien de wetgever bij de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 zou hebben bepaald dat de waarde van de op de openingsbalans voor resultaatgenieters per 1 januari 2001 te activeren vermogensbestanddelen, bij voor beroep vatbare beschikking zou worden vastgesteld. De wetgever heeft dat echter niet gedaan. Belanghebbende heeft ter zitting nog gesteld dat een lagere waardering van de grond zou moeten leiden tot een hogere waardering van de opstallen. De rechtbank gaat daaraan voorbij nu daaromtrent niets is gesteld in de deskundigenrapporten, belanghebbende die stelling niet met enig bewijs heeft onderbouwd en de stelling de rechtbank ook niet aannemelijk voorkomt.
4.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld:
- voor de bezwaarfase op € 322 (tweemaal € 161 voor het indienen van de bezwaarschriften, geen samenhang gezien het verschil in datum van indiening), en
- voor de beroepsfase op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1)
derhalve in totaal op € 1.127.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag voor het jaar 2002 tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 21.091;
- vermindert de aanslag voor het jaar 2003 tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 27.838;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.127, en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 9 november 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R.A.M.T. Klaassen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.