Rb. Breda, 04-04-2006, nr. AWB 05/532
ECLI:NL:RBBRE:2006:AW3943
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
04-04-2006
- Zaaknummer
AWB 05/532
- LJN
AW3943
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht (V)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2006:AW3943, Uitspraak, Rechtbank Breda, 04‑04‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2006/62.1 met annotatie van Redactie
Uitspraak 04‑04‑2006
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een ontslagvergoeding ontvangen. Niet in geschil is dat deze vergoeding als loon uit vroegere dienstbetrekking is aan te merken en niet behoort tot de grondslag voor toepassing van de 30%-bewijsregel. Met een beroep op het vertrouwensbeginsel verzoekt belanghebbende toch voor toepassing van de 30%-bewijsregel in aanmerking te komen. Belanghebbende wordt in het ongelijk gesteld.
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/532
Uitspraakdatum: 4 april 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z] (België), eiser,
gemachtigde, [A] te [Q],
en
de inspecteur van de Belastingdienst [P],
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook wel aangeduid als belanghebbende respectievelijk de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op in de maand augustus 2004 aan belanghebbende door zijn werkgever gedane betalingen is loonbelasting en premie volksverzekeringen ingehouden tot een bedrag van
€ 215.800,52. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen een deel van de inhouding, namelijk de inhouding van € 64.770,= over een bedrag van € 124.500,=. Naar aanleiding van het door belanghebbende bij schrijven van 10 september 2004 tegen deze inhouding gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 19 januari 2005 besloten van dit bedrag geen teruggaaf te verlenen.
1.2. Belanghebbende is van de uitspraak van de inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.
1.3. Belanghebbende heeft vóór de zittingen van 12 juli 2005 en 4 oktober 2005 nadere stukken als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgehad op 12 juli 2005 te Breda. Belanghebbende is daar met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens de inspecteur is zijn gemachtigde, [B], verschenen.
1.5. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.6. De rechtbank heeft nadat ter zitting het onderzoek was gesloten het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Awb op verzoek van belanghebbende heropend.
1.7. Het nadere onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgehad op 4 oktober 2005 te Breda. Belanghebbende is daar met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens de inspecteur is zijn gemachtigde, [B], verschenen.
1.8. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende is woonachtig te België. Belanghebbende is per 1 januari 2002 in dienst getreden bij [C] B.V. (hierna: de inhoudingsplichtige) in de functie van Chief Technology Officer.
2.2. Belanghebbende heeft samen met zijn inhoudingsplichtige een verzoek ingediend om te kwalificeren als ingekomen als bedoeld in artikel 15a, lid 1, onderdeel j, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) juncto artikel 8 e.v., van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Genoemde regeling wordt hierna aangeduid als de 30%-bewijsregel. Dit verzoek is door de inspecteur gehonoreerd en met dagtekening 20 februari 2002 is de beschikking verzonden. De 30%-bewijsregel is met ingang van 1 januari 2002 toegepast.
2.3. De voorloper van de 30%-bewijsregel, de zogenoemde 35%-vergoedingsregeling (hierna: de 35%-regeling), is op belanghebbende nooit van toepassing geweest.
2.4. De arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en de inhoudingsplichtige is per 31 juli 2004 ontbonden. Ter zake van deze beëindiging is een vergoeding overeengekomen ten bedrage van € 735.000,=, welke deels in de vorm van een stamrecht is uitgekeerd. Een bruto bedrag van € 415.001,= (hierna: de ontslagvergoeding) is eenmalig in de maand augustus 2004 verloond, onder vermelding van ‘Salaris augustus 2004’ en is als volgt opgebouwd:
Loon 290.501,=
Vrije vergoeding 124.500,=
Bruto loon 415.001,=
Loon voor de loonheffing 415.001,=
Na inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen over het totale bedrag heeft belanghebbende een netto bedrag van € 199.200,48 ontvangen.
2.5. Het in geschil zijnde bedrag aan loonbelasting en premie volksverzekeringen bedraagt
€ 64.740,=, zijnde de heffing over het onder 2.4. genoemde bedrag ad € 124.500,= dat ter zake van het ontslag met de titel “vrije vergoeding” is uitgekeerd.
3. Geschil
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op toepassing van de 30%-bewijsregel voor ingekomen werknemers over de ontslagvergoeding, in dier voege dat 30% daarvan of € 124.500,= als vrije vergoeding in de zin van artikel 15a van de Wet LB moet worden beschouwd.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor het verhandelde ter zitting van 12 juli 2005 verwijst de rechtbank naar het ter zake opgemaakte proces-verbaal dat aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van 4 oktober 2005 heeft de inspecteur nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
- Ik heb er geen bezwaar tegen als de fax van de gemachtigde tot de gedingstukken wordt gerekend.
- De brief van de Belastingdienst [P] van 22 februari 2000 waarnaar belanghebbende verwijst, is geen beleid meer onder de huidige regeling. Destijds was het wel beleid, toen de 35%-regeling gold.
- Ik vraag me af wat de relevantie is voor deze casus. Belanghebbende is immers onder het nieuwe regime naar Nederland gekomen. Het oude beleid is naar onze mening vervallen. Alleen de nieuwe regeling is thans van toepassing. Belanghebbende heeft nog verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2004, maar dat arrest is niet van belang; waar kan belanghebbende zich op beroepen als hij onder het nieuwe regime binnenkomt?
- De brief van 22 februari 2000 van de Belastingdienst [P] was geen “recht” in de zin van de Wet op de Rechterlijke Organisatie.
- Ook de uitspraak van Hof Den Bosch waar belanghebbende zich op beroept is niet te vergelijken met de huidige casus. Daar was sprake van een belanghebbende die al onder de 35%-regeling viel.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van de ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen tot een bedrag van € 64.740,=. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de ontslaguitkering niet behoort tot het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking maar dat sprake is van loon uit vroegere dienstbetrekking. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de 30%-bewijsregel op grond van de tekst van de Wet LB en het Uitvoeringsbesluit niet van toepassing is op de ontslaguitkering. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
4.2. Belanghebbende is van mening dat hij op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op toepassing van de 30%-bewijsregel op de door hem genoten ontslagvergoeding. Hij verwijst hiervoor, kort weergegeven, naar het beleid rond de toepassing van de 35%-regeling en de omstandigheid dat toepassing van de 35%-regeling niet was beperkt tot inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking.
4.3. Het Besluit waarin de 35%-regeling was neergelegd is met ingang van 1 januari 2001 ingetrokken bij Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 2000, nr. CPP20000/2947, onder meer gepubliceerd in VN 2001/3.1. Per dezelfde datum is de 30%-bewijsregel in werking getreden. Deze regeling is geheel wettelijk verankerd in artikel 15a, eerste lid, onderdeel j (tot 1 januari 2004: onderdeel k) van de Wet LB en de daarop gebaseerde artikelen in het Uitvoeringsbesluit. Op grond van deze nieuwe regeling is de grondslag voor toepassing van de 30%-bewijsregel de som van het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verblijf buiten het land van herkomst voor zover de ingekomen of uitgezonden werknemer ter zake geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting, en de vergoeding voor extraterritoriale kosten (artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit). Nu, zoals onder 4.1 is overwogen, niet in geschil is dat de ontslaguitkering geen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking is, behoort de uitkering niet tot de genoemde grondslag en is de 30%-bewijsregel in zoverre op belanghebbende niet van toepassing.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, op wie de 35%-regeling nimmer van toepassing is geweest en aan wie derhalve omtrent de toepassing van die regeling nimmer enige toezegging door de inspecteur is gedaan, aan uitlatingen van de inspecteur, van enig ander onderdeel van de Belastingdienst of van de Staatssecretaris van Financiën omtrent de toepassing van die 35%-regeling geen in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen betreffende de toepassing van de 30%-bewijsregeling.
4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de inspecteur en moet worden beslist als hierna vermeld.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld op 4 april 2006 door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-Van Dooren en mr. C.A.F.M. Stassen, en op die dag in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.