HR, 11-02-1998, nr. 32 964
ECLI:NL:HR:1998:AA2443
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-1998
- Zaaknummer
32 964
- LJN
AA2443
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2443, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑02‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
FED 1998/327 met annotatie van D. Juch
WFR 1998/306
V-N 1998/10.11 met annotatie van Redactie
Uitspraak 11‑02‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 november 1996 betreffende de hem voor het jaar 1991 opge legde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 863.434,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. Het Hof heeft op grond van de in onderdeel 5.1 van zijn uitspraak onder de punten a tot en met k beschreven feiten en omstandigheden, mede in hun onderling verband bezien, het vermoeden gewettigd geacht dat belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van X Beheer B.V., ten tijde van het opnemen bij die vennootschap van het bedrag van f 923.889,-- in de loop van het onderhavige jaar (1991) niet de intentie had deze gelden aan X Beheer B.V. terug te betalen en dat deze B.V. zich niet om die terugbetaling heeft bekommerd, hoewel ernstig moest worden gevreesd dat belanghebbende tot een zodanige terugbetaling niet in staat zou zijn, welk vermoeden belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet heeft weerlegd. 3.2. Deze oordelen houden kennelijk in dat slechts in schijn een geldlening is overeengekomen. 3.3. Vermelde oordelen kunnen, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht worden bestreden, zodat het middel, dat zich met motiveringsklachten keert tegen vorenbedoelde oordelen, tevergeefs wordt voorgesteld. 3.4. Uitgaande van zijn hiervóór vermelde oordelen, heeft het Hof terecht geoordeeld dat het bedrag van 3.5. f 923.889,-- als een uitdeling van winst tot het belastbare inkomen van belanghebbende van het onderhavige jaar dient te worden gerekend.
3.6. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 11 februari 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van Brunschot, Meij en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.