HR, 29-08-1997, nr. 32 483
ECLI:NL:HR:1997:AA2239
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-08-1997
- Zaaknummer
32 483
- LJN
AA2239
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA2239, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑08‑1997; (Cassatie)
- Wetingang
art. 29 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
V-N 1999/20.4 met annotatie van Redactie
Uitspraak 29‑08‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 juni 1996 betreffende de hem voor het jaar 1992 opge legde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzeke ringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aan slag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 40.352,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uit spraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspec teur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. Middel I komt tevergeefs op tegen 's Hofs vaststelling dat belanghebbende ter zitting zijn grie ven met betrekking tot de tariefgroepindeling heeft laten varen, aangezien de vaststelling van hetgeen door partijen ter zitting wordt verklaard is voorbe houden aan het Hof en deze vaststelling niet onbegrij pelijk is. 3.2. Middel II richt zich in de eerste plaats tegen het oordeel van het Hof dat, nu de omvang van het door belanghebbende met zijn helersactiviteiten behaalde voordeel niet vaststaat en bij gebreke van voldoende betrouwbare gegevens ook niet exact kan worden vastgesteld, op beide partijen de plicht rust om zodanige feiten en omstandigheden te stellen en bij tegenspraak aannemelijk te maken dat het Hof daaruit kan afleiden hoe groot het behaalde voordeel bij benadering is geweest. 3.3. Blijkens hetgeen vervolgens in 6.4. tot en met 6.7. van de uitspraak wordt overwogen, heeft het Hof met dit oordeel tot uitdrukking gebracht, dat de stelplicht en de bewijslast ter zake van de omvang van het voordeel weliswaar op de Inspecteur rusten, maar dat belanghebbende tegenover hetgeen de Inspec teur te dien einde gedocumenteerd en gemotiveerd naar voren brengt niet kan volstaan met een enkele ontken ning. Aldus bezien geeft het onder 3.2 vermelde oor deel van het Hof niet blijk van een onjuiste opvat ting omtrent stelplicht en bewijslast in een geval als het onderhavige. Middel II faalt derhalve in zoverre. 3.4. Middel II faalt ook voorzover het zich richt tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur de door hem aangebrachte correctie van ƒ 20.000,-- ter zake van inkomsten uit helersactiviteiten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dit oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassa tie niet met vrucht worden bestreden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in arti kel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belas tingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arresat is op 29 augustus 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.