HR, 07-10-1998, nr. 32 171
ECLI:NL:HR:1998:AA2315
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-10-1998
- Zaaknummer
32 171
- LJN
AA2315
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2315, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑10‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
FED 1998/742 met annotatie van F.A. ENGELEN
WFR 1998/1486, 1
V-N 1998/48.17 met annotatie van Redactie
Uitspraak 07‑10‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 februari 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 96.819,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 94.642,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 93.952,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie is de vraag aan de orde of het griffierecht ten bedrage van f 690,-- dat belanghebbende heeft betaald als gedaagde in een door de bank, bij wie hij een som geld had geleend, aangespannen procedure tot betaling van het in 1992 nog openstaande restant van de hoofdsom van die lening met rente en kosten, behoort tot de kosten van geldleningen, als bedoeld in artikel 45, lid 1, letter f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. 3.2. Het Hof heeft - na met juistheid te hebben vooropgesteld dat tot de kosten van geldleningen in deze zin slechts de rechtstreeks aan het opnemen, verlengen of aflossen van een geldlening verbonden kosten behoren - de onder 3.1 vermelde vraag bevestigend beantwoord op grond van zijn oordeel dat de kosten waarover het gaat in direct verband staan met de afwikkeling van de geldlening. 3.3. Het middel bestrijdt dit oordeel terecht. Proceskosten als deze, die zijn gemaakt bij de bestrijding door een belastingplichtige van een tegen hem ingestelde vordering tot terugbetaling van een geleende geldsom zijn immers niet rechtstreeks verbonden aan het aflossen van de geldlening, maar worden veeleer veroorzaakt door de omstandigheid dat de belastingplichtige de uit die lening voortkomende schuld niet of niet tijdig aflost. 3.4. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad - vernietigt de uitspraak van het Hof met uitzondering van de beslissing omtrent het griffierecht, - bevestigt de uitspraak van de Inspecteur, en - bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het terzake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.
Dit arrest is op 7 oktober 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Dekker-Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.