HR, 04-12-1996, nr. 31 465
ECLI:NL:HR:1996:AA1761
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-12-1996
- Zaaknummer
31 465
- LJN
AA1761
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:AA1761, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑12‑1996; (Cassatie)
- Wetingang
art. 20 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
FED 1997/318 met annotatie van J.H.M. ARTS
V-N 1996/4930, 9 met annotatie van Redactie
Uitspraak 04‑12‑1996
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 juli 1995 betreffende de haar voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.926.530,--. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende exploiteerde een zeescheepvaartmaatschappij, deels door het reden van schepen in eigendom en deels door deelname in de commanditaire vennootschap C.V.D. Uit een overzicht van de in de periode 1978 tot 1992 gerede schepen blijkt dat door belanghebbende in 1986 en 1987 - na de verkoop van twee schepen in 1985 - geen schepen werden gereed. Voornoemde commanditaire vennootschap exploiteerde, na de verkoop van haar twee schepen in 1987, geen schepen meer. Belanghebbende was een 100% dochtervennootschap van A, een onderdeel van de B-groep, reder, te Q. Bij akte van 23 december 1988 heeft AA B.V. alle aandelen in belanghebbende overgenomen. De aandelen waren inmiddels in handen gekomen van BB, die evenals de aanvankelijke aandeelhoudster A tot de B-groep te Q behoorde. Einde januari 1989 werd het m.s. I door belanghebbende in gebruik genomen. Van dit schip verkreeg zij op 16 december 1988 alle rechten en verplichtingen, met uitzondering van de juridische eigendom. Belanghebbende beschikt over een te verrekenen verlies uit 1983.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of artikel 20, lid 5, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verrekening van dit verlies in de weg staat. De Inspecteur heeft zulks betoogd, zich daarbij op het standpunt stellende dat de onderneming van belanghebbende op enig moment in de loop van het jaar 1987 is gestaakt, nu belanghebbende sedert het begin van 1987 rechtstreeks of middellijk geen schepen meer exploiteerde, de aandeelhoudster van belanghebbende de onderneming wilde beindigen en de directeur van belanghebbende uitlatingen in die zin heeft gedaan. Het Hof heeft de Inspecteur in zijn standpunt gevolgd.
3.3. Het middel betoogt dat het Hof zijn oordeel dat voor het jaar 1989 geen verliesverrekening kan plaatsvinden aangezien belanghebbende haar onderneming in 1987 geheel of gedeeltelijk heeft gestaakt, heeft doen steunen op onjuiste en voor de vraagstelling niet relevante feiten en omstandigheden.
3.4. 's Hofs oordelen dat de na februari 1987 resterende activiteiten van belanghebbende van zodanig bijkomstige aard zijn dat zij, zeker na verloop van een zekere spannetijds, dienen te worden gerekend tot de marge die het nagenoeg geheel gestaakt zijn van een onderneming laat en dat onder de hier aanwezige omstandigheden, anders dan belanghebbende stelt, niet kan worden gesproken van het tijdelijk stilliggen van de onderneming, geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Zij zijn niet ontoereikend gemotiveerd of onbegrijpelijk. Gelet op hetgeen de Inspecteur te dezer zake heeft aangevoerd, mocht het Hof, anders dan het middel voorstaat, in de motivering van die oordelen mede betekenis toekennen aan de wil van de voormalige aandeelhouder. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 4 december 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de raadsheer Van der Linde.